Detail

CodeARC0005.2
Periode(1954) 1960 - 1986
OpenbaarheidOpenbaar
ToegangInventaris van het archief van Energie- en Waterbedrijf Breda, (1954) 1960 - 1986
 AENI\PDF_Toegangen\TOEG0005.2.pdf


  •  Inleiding
    • INLEIDING GESCHIEDENIS VAN HET ARCHIEFVORMEND ORGAAN De jaren zestig werden voornamelijk bepaald door drie grote veranderingen: 1. De verhuizing van de Nieuwe Prinsenkade naar de Doornboslaan; deze vond plaats eind februari 1966.(1) De officiële opening van de nieuwe kantoren en werkplaatsen geschiedde op 15 juni 1967 door de commissaris van de Koningin in de provincie Noord-Brabant, dr.C.N.M. Kortmann. 2. De naamswijziging in 1964 van Gemeente Licht- en Waterbedrijven Breda in Energie- en Waterbedrijf Breda als gevolg van de uitbreiding met het verwarmingsbedrijf waardoor men de beschikking kreeg over wijkverwarming en het centraal ntennesysteembedrijf(Raadsbesluit 17 juni 1964 (2). (Wijkverwarming is een systeem, waarbij de warmte wordt opgewekt in gemeenschappelijke ketelhuizen en via terreinleidingen gedistribueerd naar de woningen). 3. De grootste verandering was echter de overschakeling van mijngas op aardgas.- Deze laatste verandering in de geschiedenis van het gas vond plaats op 30 oktober 1967 's-avonds om acht minuten voor elf. Heel Breda werd toen officieel op het aardgas aangesloten. De toenmalige wethouder van gemeentebedrijven, mr. R. Gielen draaide onder het toeziend oog van gemeenteraadsleden en directeur Ir. W.H. van Kampen de laatste kraan dicht, waardoor Breda mijngas kreeg toegeleverd. De ombouw op aardgas was een grootscheepse operatie: ruim 43.000 toestellen moesten worden omgebouwd en 20.000 nieuwe toestellen werden er geplaatst. De hele operatie nam 34 weken in beslag. Breda had een nieuw soort gas. Het rook zo weinig dat er omwille van de veiligheid een geurtje aan moest worden toegevoegd. In de eerste helft van de zestiger jaren ondervond het bedrijf zeer sterk de invloed van de heersende hoogconjunctuur. Aan de ene kant was de toename in verbruik van gas en elektriciteit verheugend, aan de andere kant gaf de aanpassing van het bedrijf aan de geweldige vraag grote moeilijkheden. Daarnaast gaf de sterke toename van elektrische apparaten zoals wasmachines, stofzuigers, televisietoestellen, koelkasten, mixers en verwarming extra zorgen omdat in onvoldoende mate de zeer noodzakelijke voorlichting over het gebruik en de installatie kon worden gegeven. In die periode werd een aantal grote werken aangepakt: de bouw van de nieuwe bolgashouder, die in 1964 in bedrijf kwam en een verdubbeling van de bergingscapaciteit opleverde, de wijkverwarming en het centrale antennesysteem, de voltooiing van het middendruk-gasleidingnet, de piekgasinstallatie en de elektrificatie van het pompstation Dorst. In 1960 besloot de gemeenteraad van Breda, de gasstraatverlichting, die nog in 220 Bredase straten aanwezig was, in versneld tempo te laten vervangen door elektrische verlichting. Ook de studie van de automatisering en de modernisering c.q. mechanisering van de boekhoudapparatuur nam een grote vlucht (in het bijzonder de ponskaartenapparatuur voor de vervaardiging van de verbruiksnota's). De administratie had relatief veel mankracht beschikbaar moeten houden voor de afwerking van de ombouw op aardgas. Veel studie en voorbereiding vergde ook de invoering van de B.T.W.(= Belasting Toegevoegde Waarde). Ondanks deze extra werkzaamheden werd er gestadig doorgewerkt aan de mechanisering van o.a.: de loonverdeling, magazijnstellingkaarten, crediteurenadministratie, mutaties kleinverbruikers, objecte administratie, de boekhouding van de sportdienst en de algemene bijstandswet (sociale dienst). De levering van gas, water en elektriciteit geschiedde in ruime mate en doordat de oedingspunten voor zowel gas, water en elektriciteit lagen in of in de nabijheid van het industrieterrein, kon spoedige levering plaatshebben. Het te leveren water was van uitstekende kwaliteit: er werd uitsluitend diep grondwater gedistribueerd, dus geen oppervlaktewater. De tarieven voor gas, water en elektriciteit waren aantrekkelijk, speciaal voor grootverbruikers. ; Er werd in die periode naar gestreefd de tarieven niet te verhogen en men slaagde daar goed in. Een ander facet inzake de tarieven was de aanpassing aan de wensen van de leveranciers, PNEM/Gasunie. Het was voor de centrales beslist gewenst dat het verbruik in de stille uren gestimuleerd werd door aantrekkelijke tarieven en een daaraan aangepaste voorlichting. De PNEM was daarvoor zelfs bereid tot een tegemoetkoming in de inkooptarieven.(1) Uit de jaarrekening over 1968 bleek het effect van de omschakeling van mijngas op aardgas: de gasomzet nam sterk toe.(2) Er werd ruim 42 miljoen kubieke meter aardgas ingekocht. Dit betekende een stijging van 75% op calorieënbasis ten opzichte van het vorige jaar. Ook in 1969 nam de gasomzet flink toe. Er werd ruim 66 miljoen m3 aardgas ingekocht. Dit kwam neer op een stijging van 57% ten opzichte van 1968. Voor de toekomst van het bedrijf waren drie ontwikkelingen in het bijzonder van belang en wel: de groei van de energie- en watervoorziening, de gebiedsuitbreiding van Breda en de schaalvergroting van nutsbedrijven. De jaren zeventig lieten o.a.de volgende ontwikkelingen zien: - de invoering van de eenjaarsopname - kredietbeperkende maatregelen die leidden tot het principe-besluit om het Centraal Antennesysteembedrijf over te dragen aan de N.V. Casema (per 18 mei 1972 werd het Centraal Antennesysteembedrijf opgeheven, per 1 juli 1972 nam de N.V. Casema de exploitatie van het centraal antennesysteem voor de niet woning-wetwoningen over en in 1974 voor alle woningbouwcomplexen) en de verhuur van boilers aan de N.V. PNEM. - de olie-crisis van 1973, welke de energievoorziening in het brandpunt van de belangstelling plaatste. In de eerste maanden waren er enkele stringente bepalingen tot beperking van het stroomverbruik en verzoeken tot beperking van het gasverbruik. En wie herinnert zich niet de "autoloze zondag"? Dit alles zou tot uitdrukking komen in: 1. Belangrijke stijgingen in de verkoopprijzen, doordat een correlatie bleef bestaan tussen de olie- en de gasprijs. 2. Een groot deel van de prijs per kWh werd bepaald door de brandstofprijs. 3. Voorlichting die tot doel had een zuiniger gebruik te stimuleren. 4. Het bevorderen van de spreiding in de piekverbruiken en het streven naar een lager accrès (=toename) in de komende jaren. - gebiedsuitbreidi;igr van de gemeente Breda: krachtens de Wet van 31 maart 1976 tot wijziging van de grenzen van de gemeenten Breda, Prinsenbeek en Terheijden, ging op 1 juli 1976 het gebied Haagse Beemden over naar de gemeente Breda. Voor het bedrijf was het van groot belang om de leveringsrechten voor de energie- en watervoorziening te verwerven, in elk geval in de door de gemeente Breda te bebouwen gebieden. Helaas leidden de onderhandelingen niet tot onderlinge overeenstemming, zodat de gemeenteraad besloot de Kroon om een uitspraak te verzoeken. De reeds jaren lopende besprekingen inzake de beginselovereenkomst met de N.V. Waterleidingmaatschappij Noord-West-Brabant hadden geen resultaat, zoals ook werd meegedeeld aan het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant. Het bleek dat genoemde maatschappij niet bereid was deze overeenkomst nader uit te werken (7). - de Gasunie had in 1975 een "Plan van Gasafzet" voor 25 jaar opgesteld dat echter jaarlijks aan de veranderde omstandigheden kon worden aangepast. Hieruit bleek dat aan het kleinverbruik hoge prioriteit werd gegeven, d.w.z. gegarandeerde afzet tot het jaar 2005 (verbruik tot 170.000 m3/jaar). - de introductie van stadsverwarming: na de energiecrisis van 1973 had de regering de Algemene Energieraad in het leven geroepen. Deze kwam tot de conclusie dat stadsverwarming een goed middel was om tot energiebesparing te komen.(8) Na intensieve voorbereiding in samenwerking met de N.V. PNEM en de Nederlandse Energie Ontwikkelingsmaatschappij (NEOM) en vooral door grondige uitvoering van de aan de N.V. tot Keuring van Elektrotechnische Materialen (N.V. KEMA) verstrekte opdracht kon in september 1978 een voorstel tot aanleg van stadsverwarming in het gebied Haagse Beemden Oost en aansluiting daarop van de wijkverwarming in Breda-Noord aan de gemeenteraad worden voorgelegd. Deze aanvaardde op 20 november daaraanvolgend het voorstel. Stadsverwarming hield in, dat de benodigde warmte voor het verwarmen van huizen en gebouwen en voor de voorziening van warm-tapwater werd geleverd vanuit één centraal punt in combinatie met de opwekking van electriciteit. De opwekking van die electriciteit geschiedde in de Amercentrale te Geertruidenberg. Van de stoom die nodig was om de electriciteit op te wekken, werd nu ook gebruik gemaakt om het water van de stadsverwarming op te warmen tot maximaal 130o Celsius. Dus een intensiever gebruik van de aanwezige capaciteit van deze centrale. Dat vroeg echter wel meer brandstof en ging ten koste van de electriciteitsproductie, omdat met de afgetapte stoom nog electriciteit opgewekt had kunnen worden. Dit verlies werd echter ruimschoots gecompenseerd door de besparing van brandstof, die werd bereikt met deze gecombineerde opwekking van electriciteit en warmte. Het gebruik van gas in de Amercentrale voor electriciteit én verwarming gaf een besparing van 37 miljoen kubieke meter aardgas per jaar ten opzichte van individuele verwarming met aardgas. Gebruikte men in plaats daarvan kolen en/of olie dan liep deze besparing aan aardgas op tot 56 miljoen m3 aardgas per jaar. In 1982 was de aanleg van de warmwatertransportleiding van de Amercentrale in Geertruidenberg naar het warmte-inkoopstation in Breda voltooid. Op 13 mei 1982 werd de eerste warmte van de Amercentrale betrokken ten behoeve van de Haagse Beemden. Op 21 juni 1982 werd ook Breda-Noord aangesloten op het warmte-inkoopstation. Als gevolg van de aanleg van stadsverwarming was de N.V. PNEM bereid gebleken de rechten voor levering van electriciteit in het gebied Haagse Beemden aan de gemeente Breda over te dragen. Hierdoor werd ook belangrijke werkgelegenheid verkregen voor een reeks van jaren. Per 1 april 1979 werden de leveringsrechten voor electriciteit in de Haagse Beemden daadwerkelijk door de N.V. PNEM overgedragen aan de gemeente Breda. Tegen het einde van de zeventiger jaren werden er een aantal nieuwe gemeenschappelijke regelingen voor de levering van gas (1978) in Nieuw-Ginneken en Teteringen, en voor waterdistributie (23 januari 1980) in Nieuw-Ginneken afgesloten. Op het gebied van automatisering gebeurde ook het nodige: de aanschaf van de P7000-computer leidde tot een in samenwerking met een softwarehouse ontwikkeld programma-pakket "financiële- en werkenadministratie" dat eind oktober 1980 operationeel werd. Daarnaast werd in februari 1986 het in eigen huis ontwikkelde Verbruikers Informatie Systeem (VIS) in gebruik genomen. Hiermee werd een belangrijke mijlpaal bereikt in de decentralisatie van de automatisering. Maar dé gebeurtenis van de tachtiger jaren was toch wel de verzelfstandiging van het ENWA.(6) Er werd, landelijk bezien, veel aandacht besteed aan de ontwikkelingen op het terrein van de organisatievormen en structuur van de distributievoorzieningen gas, water, electriciteit en stadsverwarming. Als basis hiervoor golden de aanbevelingen uit het rapport CoCoNut van de Commissie Concentratie Nutsvoorzieningen, zoals die aan de regering in 1981 werden overgebracht, nl. horizontale integratie van energiedistributiebedrijven, waarbij een bepaalde minimale bedrijfsgrootte moest worden nagestreefd. Gezien de landelijke ontwikkelingen op het terrein van de nutsvoorzieningen werd in april 1985 het overleg tussen de N.V. PNEM en de gemeente Breda gestart om de mogelijkheden te onderzoeken van een samenwerking tussen beide partijen op het gebied van de distributie van gas, electriciteit en warmte, alsmede de productie en distributie van drinkwater. Aan de hand van door de gemeente vastgestelde uitgangspunten op sociaal, juridisch en financieel-economisch gebied bereikten de directie van de N.V. PNEM en het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Breda in de stuurgroepvergadering van 30 januari 1986(9) een principe-overeenstemming over de toekomstige opzet van de nutsvoorzieningen in Breda. Na instemming van de medezeggenschapscommissie van het ENWA alsmede van de Raad van de Commissarissen en de Ondernemingsraad van de N.V. PNEM, ging op 10 april 1986 de gemeenteraad van Breda eveneens akkoord. Op 17 april 1986 werd door beide partijen de samenwerkingsovereenkomst ondertekend, welke op 28 mei 1986 gevolgd werd door de oprichting van de N.V. Energie- en Waterbedrijf Breda. Samengevat werden de volgende zaken overeengekomen en uitgevoerd: - het voormalig gemeentelijk Energie- en Waterbedrijf werd omgezet in een naamloze vennootschap, waarin de N.V. PNEM 98% en de gemeente Breda 2% van de aandelen bezat. Bij die N.V. werd een Raad van Commissarissen ingesteld. - de gemeente Breda stortte haar aandelen vol door inbreng van het Energie- en Waterbedrijf. - de gemeente Breda leende aan het ENWA de waarde van de inbreng, dit binnen de financieringsbehoefte van die N.V. op lange termijn. - uit hoofde van de toekomstverwachtingen verkreeg de gemeente Breda een goodwill-vergoeding voor de bedrijfsonderdelen electriciteit en water, een vergoeding voor de desintegratiekosten en een jaarlijkse winstuitkering voor het bedrijfsonderdeel gas. - ten aanzien van de inbreng van het stadsverwarmingsbedrijf werd de goodwill-vergoeding op nihil gesteld. - de modaliteiten van de rechtspositionele wijzigingen en garanties betreffende het ENWA-personeel werden neergelegd in een "Sociaal Statuut". - er werd naar gestreefd dat de energielevering in enkele aanliggende gemeenten werd gecontinueerd en geïntegreerd met de levering van electriciteit. - de nieuwe N.V. zou hetzelfde tarievenbeleid volgen als de gemeente Breda tot dan toe had gevoerd. De N.V. PNEM had zich jegens het ENWA verbonden de vorengenoemde goodwill- en desintegratievergoedingen namens het ENWA te voldoen. Tevens had de N.V. PNEM zich verbonden om een verlies aan het ENWA te vergoeden indien dit zich in enig jaar voordeed als gevolg van de jaarlijkse gaswinstuitkering tot maximaal de hoogte van deze uitkering. In beide gevallen zou terugbetaling eerst plaatsvinden indien en voorzover het uitkeerbaar deel van het eigen vermogen van het ENWA dit mogelijk maakte. Voorts werd bij dit verzelfstandigingsproces van het bedrijf de nodige aandacht besteed aan het consumentenaspect, omdat deze omzetting naar de N.V.-structuur in grote lijnen geen gevolgen mocht hebben voor de inwoners van Breda en de randgemeenten als afnemers van de nieuwe N.V. In dit kader werd onder andere het volgende overeengekomen: - er werden afspraken gemaakt met betrekking tot de continuering van het tarievenbeleid. - er werd een adviesprocedure gestart ten aanzien van het te handhaven stadsverwarmingstarief. - de bestaande vestigingsplaats van het bedrijf werd gehandhaafd. - het bestaande niveau van dienstverlening werd gehandhaafd. - er werd een Verbruikersraad opgericht. Eveneens werden er tussen de gemeente Breda en het ENWA enige dienstverleningsovereenkomsten afgesloten voor die activiteiten, die tot vóór de verzelfstandiging van het bedrijf door het bedrijf ten behoeve van de gemeente Breda werden vervuld. Het betrof hier: - de overeenkomst voor de aanleg, het onderhoud en de aanpassing van openbare verlichtingsinstallaties. - de overeenkomst voor de aanleg, het onderhoud en de aanpassing van verkeers-regelinstallaties. - de overeenkomst met betrekking tot de incasso van riool- en reinigingsrechten. Tenslotte was het voor het verslagjaar 1986 nog relevant te vermelden dat overeengekomen werd, dat de gemeente Breda ten titel van inbreng de activa en passiva toe te rekenen aan haar Energie- en Waterbedrijf overdroeg aan de N.V. Energie- en Waterbedrijf Breda, te rekenen met ingang van 1 januari 1986. Het Energie- en Waterbedrijf werd derhalve vanaf 1 januari 1986 voor rekening en risico van de N.V. uitgeoefend. Voorts werd nog bepaald dat de winst over het jaar 1986 door de N.V. aan de gemeente Breda zou worden uitgekeerd, een en ander met inachtname van het gegeven, dat de N.V., gedurende het gedeelte van 1986 dat zij het bedrijf uitoefende, de in het verleden bestendige gedragslijn zou volgen. Dat dit verzelfstandigingsproces ook de nodige gevolgen zou hebben voor het personeel sprak voor zich. Zowel het werkgelegenheidsaspect als het arbeidsvoorwaarden-pakket speelden daarbij een grote rol. Een aantal afspraken en de daarbij behorende garantiebepalingen op sociaal terrein werden vastgelegd in een Sociaal Statuut. Hierin werden de belangen zowel van het collectief als van de individuele medewerkers alleszins gewaarborgd. Met de inhoud van dit Sociaal Statuut had de medezeggenschapscommissie van het bedrijf, alsmede de Commissie voor gemeentelijk overleg in Personeelszaken, ingestemd. Omdat het personeel in rechtspositioneel opzicht van status veranderde (van ambtenaar in de zin van de Ambtenarenwet, naar werknemer op grond van een arbeidsovereenkomst ingevolge het Burgerlijk Wetboek), diende het bedrijf, ter voorkoming van pensioenbreuk, zorg te dragen voor het verkrijgen van de zogenaamde B-3-status. Door het verkrijgen van de B-3-status bleef het personeel vallen onder de bepalingen van de Algemene Burgerlijke Pensioenwet. In afwachting van het besluit over de B-3-aanwijzing bleef het personeel in dienst van de gemeente Breda en werd voor de duur van die "afwachttermijn" bij de N.V. gedetacheerd. Op 18 december 1986 werd het Koninklijk Besluit inzake de B-3-status van het ENWA ondertekend. Dit had tot gevolg dat het volledige personeel op 1 januari 1987 in dienst was getreden van de N.V. Energie- en Waterbedrijf Breda en derhalve vanaf die datum viel onder de bepalingen van de WEB-CAO. In het kader van de verzelfstandiging dienden de vergunningen voor de distributie van gas, water en electriciteit van de gemeente Breda overgezet te worden ten name van het ENWA. Daartoe strekkende verzoeken werden bij het College van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant ingediend. Op grond van de betreffende Provinciale Verordeningen werden aan het bedrijf de benodigde vergunningen verleend. Voor de vergunningsduur achtte de Provincie een beperking in tijd gewenst, gezien de landelijke ontwikkelingen op het terrein van de organisatie van de nutsvoorzieningen. Met dezelfde restrictie in tijd werd op verzoek van de N.V. Waterleidingmaatschappij Noord-West-Brabant door de Provincie aan de Maatschappij eveneens een vergunning voor de distributie van water verleend voor het voorzieningsgebied, waarin het ENWA water distribueerde. De N.V. Waterleidingmaatschappij Noord-West-Brabant kon deze vergunning niet effectief benutten, omdat dat bedrijf geen leveringscontract voor water met de gemeente Breda had. Bij de verzelfstandiging van het ENWA en het streven naar horizontale integratie werd bepaald dat de electriciteitsnetten van de gemeenten Rijsbergen, Nieuw-Ginneken en Teteringen, alsmede een aantal hoogspanningsgrootverbruikers in de gemeente Breda aan het bedrijf werden overgedragen. Na de nodige voorbereiding en uitvoerige informatie aan de betrokken verbruikers vond op 1 januari 1987 de overdracht plaats van de betreffende electriciteitsnetten door de N.V. PNEM aan het ENWA. Tot 1987 werd er door de Kroon geen definitieve uitspraak gedaan in het geding dat de gemeente Breda had aangespannen om alsnog de leveringsrechten voor gas- en waterdistributie in de Haagse Beemden te verkrijgen. Uit het jaarverslag over 1988 (6) van de N.V. ENWA werd duidelijk, dat op dat moment de stadsverwarming niet rendabel was en men besloot om het stadsverwarmingsnet in de Haagse Beemden niet verder uit te breiden. Lange tijd werd er juridische strijd geleverd tussen het ENWA en Intergas met betrekking tot gasleveringen in de Haagse Beemden. Het besluit om niet verder uit te breiden maakte een einde aan dit gevecht. Het ENWA maakte een bedrag van ƒ 9 00.000,- over aan Intergas als tegemoetkoming in de investeringskosten die door Intergas reeds in de zeventiger jaren in dit gebied werden gemaakt. Als vervolg op de Provinciale Verordening bescherming waterwingebieden Noord-Brabant werd er tussen de Provincie en het ENWA een schadevergoedingsregeling overeengekomen. Hierin werden de regels opgenomen die, indien een dergelijk geval zich voor zou doen, de mogelijkheden bevatten voor de toekenning van schadevergoeding aan belanghebbenden voor die activiteiten, die de waterproductie bedreigden en derhalve elders moesten worden voortgezet. In het jaar 1986 werd aan het verbruikersgerichte beleid nader vorm gegeven. Zo leidde onder meer het beleid gericht op het tijdig incasseren van de verbruiksnota's ertoe dat de achterstanden van de betalingen aanmerkelijk werden teruggedrongen, waarmee niet alleen het bedrijfsbelang maar ook en vooral het belang van de verbruiker gebaat was. Ook nam het ENWA deel aan het Bredase Advies- en Overlegorgaan Schulden- en Woonlastenproblematiek. Dit orgaan, dat functioneerde vanaf begin 1986, had tot doel te komen tot een verantwoorde begeleiding van inwoners van Breda bij de oplossing van hun financiële problemen. Het operationeel geworden Verbruikers Informatie Systeem maakte het mogelijk de presentatie van de jaarafrekening te verbeteren overeenkomstig het landelijk -door consumentenorganisaties geadviseerd- model. Hierdoor kon meer en duidelijker informatie aan de verbruikers worden gegeven, hetgeen door hen bijzonder op prijs werd gesteld. Het ENWA had begin 1986 een onderzoek laten houden onder de inwoners van Breda en de randgemeenten teneinde meer inzicht te krijgen in de wensen en opvattingen van de verbruikers. Dit onderzoek werd uitgevoerd door de Sociografische Dienst van de gemeente Breda. De resultaten werden uitvoerig gerapporteerd en zouden waar nodig in de toekomst tot aanpassingen in de bedrijfsvoering kunnen leiden. Zo werd in 1987 gestart met een proef om de openingstijden van het bedrijf te wijzigen. Na een lange voorbereidingsperiode werden bij het ENWA met ingang van 1 januari 1987 de landelijke uniforme consumentgerichte leveringsvoorwaarden van kracht. Op een aantal gebieden (o.a. inschakelen Geschillencommissie, eerste betalingsherinnering gratis e.d.) verschilden deze leveringsvoorwaarden van de voormalige Energie- en Waterverordening. Aan de invoering van deze leveringsvoorwaarden werd middels een uitvoerige voorlichtingscampagne aandacht besteed. In 1986 werden ook de eerste aanzetten gegeven om te komen tot het instellen van een Verbruikersraad. Uitgangspunt daarbij was om de (klein)verbruikers van het bedrijf directer te betrekken bij het vormgeven van de relatie ENWA-verbruikers. Het was de bedoeling dat deze Verbruikersraad, op basis van verkregen inzichten, vanuit de positie van belangen-behartiging van de consument en rekening houdend met overige maatschappelijke ontwikkelingen, advies uitbracht over het verbruikersgerichte beleid van het bedrijf. De intentie was erop gericht om dit adviesorgaan samen te stellen uit de kring van maatschappelijk erkende organisaties, die een grote groep verbruikers vertegenwoordigden en deels uit individuele verbruikers van het bedrijf. De verwachting was gerechtvaardigd, dat deze Verbruikersraad in 1987 effectief ging functioneren. Landelijk werd een voorlichtingscampagne gestart om de stadsverwarming meer bekendheid te geven. Het ENWA participeerde in de daartoe ingestelde stuurgroep. Wat de tarieven betrof conformeerde het ENWA zich aan de tarieven die door de VEGIN werden geadviseerd voor gas, die de N.V. Waterleidingmaatschappij Noord-West-Brabant voor water hanteerde en die de N.V. PNEM voor electriciteit toepaste. Voor stadsverwarming golden tarieven die volgens het "nietmeer-dan-anders"-beginsel werden vastgesteld. De leiding van het ENWA was sinds 1 november 1957 in handen van Ir. W.H. van Kampen die tot 1 februari 1983 aanbleef. Hij werd per 1 april 1983 opgevolgd door Ir. C.T. Hart, die op 28 mei 1986 door de oprichters van de N.V. ENWA vervolgens benoemd werd tot de eerste directeur. Op 31 december 1990 werd de N.V. ENWA opgeheven, de N.V. PNEM voerde een reorganisatie door, waarna de N.V. ENWA per 1 januari 1991 voor een gedeelte(electriciteit) opging in de N.V. PNEM en voor het andere gedeelte(water) in de N.V. Waterleidingmaatschappij Noord-West-Brabant. GESCHIEDENIS VAN HET ARCHIEF. Het Energie- en Waterbedrijf Breda was een bedrijf zoals bedoeld in art. 252 van de Gemeentewet en als zodanig was het een organisatorische eenheid. Het beheer van en het toezicht op het bedrijf berustte tot de privatisering op 28 mei 1986, ingevolge de beheersverordening voor het gemeentelijk Energie- en Waterbedrijf bij het College van Burgemeester en Wethouders van Breda. Zij werd daarin bijgestaan en geadviseerd door de raadscommissie werken.(10) Het archief werd vanaf 1960 gecentraliseerd en ondergebracht bij de Afdeling Interne Zaken. Het archief van het ENWA werd door de directeur van het PNEMdistrict Breda in gedeelten overgedragen aan het Gemeentearchief Breda: op 30 november 1993 werd 5 meter archief overgebracht, 29 september 1994 het grootste gedeelte, met 49 meter, op 6 oktober 1994 aangevuld met 2 meter. Daarna in 1996 op 25 maart nog een 12-tal dossiers, op 8 mei een gedeelte bestaande uit 10 dossiers. Het totale overgedragen archief had een omvang van 54 meter. Tenslotte werd in 1998 nog 5,5 meter overgedragen, waarvan na vernietiging 2,5 meter resteerde. De redenen voor de overdracht van het archief waren: - ruimtegebrek voor de opslag van archiefbescheiden. - het circuleren van verschillende inventarissen waarbij reeds overgedragen of vernietigde stukken niet doorgehaald waren. - de verzelfstandiging van het gemeentelijk Energie- en Waterbedrijf Breda, de opheffing van de N.V. ENWA en de incorporatie in de N.V. PNEM en de N.V. Waterleiding maatschappij Noord-West-Brabant. Krachtens de samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Breda en de N.V. PNEM, artikel 2, lid 8 en de geldende gebruiken bleef dit archief onder beheer van de N.V. ENWA en later de N.V. PNEM-district Breda tot overdracht had plaatsgevonden. Zorg en toezicht op het beheer bleven bij respectievelijk het College van Burgemeester en Wethouders en bij de gemeentearchivaris van Breda (artikel 25, lid 2, archiefwet 1962).(11) VERANTWOORDING VAN DE INVENTARISATIE (11) Het geïnventariseerde archief betrof het archief van de Gemeente Lichtbedrijven en Waterleiding Breda, sinds 1964 het Energie- en Waterbedrijf Breda, over de periode 1960 tot en met 28 mei 1986. De begindatum 1960 hangt samen met de afsluiting van het archief over de periode 1858-1959 en met de oprichting van de centrale afdeling registratuur. De einddatum 28 mei 1986 heeft betrekking op de verzelfstandiging van het gemeentelijk Energie- en Waterbedrijf Breda en de omzetting per die datum in een naamloze vennootschap. Het archief werd afgesloten per 28 mei 1986 voor het correspondentie-archief en per 31 december 1986 voor de persoonsdossiers van personeelsleden en andere aangelegenheden met betrekking tot personeelsbeleid. Stukken gedateerd vóór 1960 en na 28 mei 1986 kunnen zich in het archief bevinden indien het belang ervan zich beperkte tot de periode 1960-1986. De foto's, opgenomen in de inventaris onder rubriek 3.2., bevinden zich in de collectie van Beeld en Geluid en zijn toegankelijk gemaakt met behulp van het databaseprogramma VUBIS. Voor enkele categorieën stukken gold dat ze geplaatst zouden worden in het nieuw te vormen archief van de N.V. ENWA over 1986-1990. Voorwaarde was dat deze plaatsing goed werd vastgelegd in de inventaris van het N.V. ENWA-archief. Het archiefgedeelte dat werd overgedragen was geordend volgens de archiefcode van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en omvatte uitsluitend dossiers uit de series 07. (Openbaar Bestuur, het organisme) en 08. (Personeel) met uitzondering van: - 07.354: gebouwen en terreinen, kapitaalgoederen en leidingen, wanneer het eigendom overging in handen van de N.V. ENWA. - 07.358: het tekeningenarchief, de zgn. blokkaarten, projecten alsmede de overeenkomsten voor de levering van gas, water en electriciteit. - 08. : de persoonsdossiers van personeelsleden die per 1 januari 1987 werden overgenomen in vaste dienst door de N.V. ENWA. De laatstgenoemde archivalia blijven om administratieve redenen voorlopig bij het archief van de PNEM-district Breda. Tijdens de inventarisatie en bij de overdrachtswerkzaamheden bleken er bij het nutsbedrijf 3 inventarissen te worden gebruikt: I. 07./07.353.77/07.354/07.355.6 SV. II. 07.358.865/07.8. III. 08./08.991. Deze inventarissen bevatten echter geen gegevens over de overdracht van archiefbescheiden aan het gemeente-archief van de gemeente Breda of een goede administratie van eerdere vernietigingen. Besloten werd om er een beschrijvende inventaris van te maken in navolging van de inventaris over de periode 1858-1959. Wat betreft het archiefbeheer bleek uit de inspectieverslagen van het Gemeente-archief (11 + 12) het volgende: Op grond van art. 25, lid 2 van de Archiefwet 1962 werd een inspectiebezoek afgelegd op 28 oktober 1971. Het archief bevond zich in een depot van twee verdiepingen, die van elkaar gescheiden waren door een roostervloer. Het archiefdepot verkeerde in een uitstekende staat; het enige bezwaar was het ruimtegebrek. Aan de volgende bepalingen van het "Besluit Post- en Archiefzaken Breda 1969" voldeed het archief: Art. 3: de ontvangst van alle inkomende archiefbescheiden werd vastgesteld door de ingekomen post in verkleinde vorm te kopiëren op formaat A5. Deze kopieën vormden tezamen een inschrijfregister in chronologische volgorde. Van alle uitgaande brieven werd een doorslag bewaard (eveneens chronologisch). Deze collectie doorslagen werd tot een postboek ingebonden en bijgehouden door cheffin van de typekamer. Dit systeem maakte het mogelijk de verblijfplaats van de stukken tijdens hun behandeling snel te bepalen. Art. 5: verkleinde kopieën van de ingekomen brieven (formaat A6) werden zaaksgewijs opgeborgen, zodat op eenvoudige wijze elk stuk kon worden teruggevonden, waarvan slechts bekend was: de inhoud van het stuk, de afzender of geadresseerde met datum en kenmerk. Art. 7: de termijn van afdoening was niet altijd vast te stellen omdat de centrale afdeling registratuur niet steeds capabel was de tijd, benodigd voor de behandeling, in te schatten. Men moest soms een niet-reële termijn stellen; na afloop daarvan werd dan gerappeleerd. In het inspectierapport van 24 mei 1984 werd een afdoeningstermijn van 3 maanden vastgesteld. Deze materie bleef echter moeilijk, omdat het ENWA een gemengd technischadministratief apparaat bezat. Art. 8: de inventarisatie van de archiefbescheiden gaf geen moeilijkheden voor het zgn. correspondentiearchief. Van elk dossier werd namelijk een blad aangelegd, waarna deze bladen werden samengevoegd tot een losbladige inventaris. De opberging van het boekhoudkundig archief stuitte echter op bezwaren. Bovendien had de praktijk uitgewezen, dat technische ambtenaren van het bedrijf hun papieren vaak in rommelige toestand aan de registratuur overdroegen. Dit verbeterde na het inspectiebezoek van de gemeente-archivaris op 25 februari 1977 en een instructie van 3 december 1973 ten aanzien van de periodieke overdracht en vernietiging van bescheiden van de boekhouding. Art. 9: de vernietiging van archiefbescheiden stuitte regelmatig op bezwaren, omdat men niet de beschikking had over duidelijke vernietigingsnormen. Er werd dan ook met klem aangedrongen op de verschijning van een landelijke vernietigingslijst voor dit soort archiefbescheiden. Dit werd de "Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende bescheiden uit de archieven van gemeentelijke en intergemeentelijke organen, dagtekenende van na 1850, vastgesteld bij gemeenschappelijke beschikking van de ministers van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, dd. 24 augustus 1983 en van Binnenlandse Zaken, dd. 7 november 1983 en inwerkingtredend op 1 december 1983". Art.10: de controle op de uitlening van dossiers vond plaats door middel van groene uitleenkaarten, waarop datum van uitlening en terugontvangst werd aangetekend. Art.11: dankzij het feit dat het bedrijf in een nieuw gebouw (Doornboslaan) was gehuisvest beschikte het over een goede en veilige archiefbewaarplaats. Bij een tijdige toepassing van vernietiging zou dit depot voor geruime tijd over voldoende capaciteit moeten beschikken. Art.12: de materialen waarmee de archiefbescheiden werden verzorgd waren over het algemeen van goede kwaliteit. Fotokopieën werden volgens het electro-statisch procédé gemaakt. Art.13: in de stafvergadering dd. 10 november 1969 werd besloten de gegevens betreffende het ondergronds verkeer te beveiligen door het blokkaartenbestand en de aansluitschemakaarten te laten microfilmen en deze films buiten het bedrijf te bewaren(13) (thans in een kluisje van de RABO-bank te Ulvenhout). Alle tekeningen (volgens een opgave van 17-6-1981 waren er toen ca. 18.000 stuks) werden op microfilm, in vensterponskaarten, vastgelegd. De microfilms waren toegankelijk door middel van een kaartsysteem, geordend volgens de code van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten en de code voor Gas-, Electriciteit- en Waterbedrijven, alsmede door middel van een numerieke ingang. Het ENWA beschikte aldus over een compleet schaduwarchief hetgeen, indien het eigenlijke archief door brand of andere oorzaken vernietigd zou worden, onontbeerlijk was. Elke twee jaar zouden de zogenaamde blok- of traceringskaarten opnieuw worden gemicrofilmd. Deze kaarten waren van onschatbare waarde, omdat zij het leidingnet en de installaties van het bedrijf duidelijk weergaven. Daaruit alleen viel de juiste ligging van kabels en buizen af te lezen. Omdat de kaarten voortdurend werden gewijzigd was het opnieuw verfilmen elke twee jaar noodzakelijk. Door de inventarisator is de ordening volgens de code VNG grotendeels gehandhaafd in navolging van de inventaris over de periode 1858-1959. Tijdens de inventarisatiewerkzaamheden in verband met de overdracht in de periode 19 september-30 september 1994 werden de volgende besluiten genomen: - een serie registers, cq. agenda's en indicateurs, van ingekomen en uitgaande stukken uit de periode 1960-1982 (30 meter) kon na overleg op de VW-lijst worden geplaatst. - een serie grootboekkaarten uit de periode 1966-1980 (20 meter) kon eveneens op de VW-lijst worden geplaatst. - een serie gemeenteraadsnotulen (1913-1916, 1925-1941 en 1945-1983) en notulen van de vergaderingen van het College van Burgemeester en Wethouders (januari 1985-mei 1986) kon na overleg ook vernietigd worden. Deze werkzaamheden zouden uitgevoerd worden door de N.V. PNEM. In maart 1996 werd na verder overleg met de N.V. PNEM het volgende overeengekomen: de serie 07.358, bestaande uit tekeningen van kabels en leidingen, overeenkomsten en projecten e.d. (ca. 70 meter) wordt door de N.V. PNEM zelf geïnventariseerd. Zij zorgt ook dat de vernietiging uitgevoerd wordt, nadat het VW-voorstel door de gemeente-archivaris is bekeken en beoordeeld. De stukken, die alsnog van vernietiging worden uitgezonderd zullen, samen met een door de N.V. PNEM vervaardigde stukkenlijst, in een bijlage te zijner tijd achter deze inventaris worden gevoegd. Door de inventarisator is uit het archief vernietigd met behulp van de "Lijst van voor vernietiging in aanmerking komende bescheiden uit archieven van gemeentelijke en intergemeentelijke organen", dagtekenende van na 1850, inwerkinggetreden op 1 december 1983 en vastgesteld door de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en die van Binnenlandse Zaken, alsmede met behulp van de "Basisarchiefcode" van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en de "Handleiding opbouw bestuursarchief gemeente van het ODRP en de VNG informatiebeheer, zomer 1991. De vernietiging werd uitgevoerd door het Bureau Vernietiging Overheidsarchieven van de Inspectie der Domeinen te Apeldoorn en later door Box BV. te Veldhoven. Na uitvoering van de vernietiging en het ompakken resteerde van de oorspronkelijk overgedragen 54 meter nog ca. 20 meter. Op dit archief zijn geen beperkende bepalingen van toepassing. NOTENAPPARAAT: 1. Jaarverslag ENWA 1966. 2. Archief gemeente-secretarie Breda: 1960-1969, inv.nrs. 973-3 en 976-11, 1980-1989, inv.nr. 89-9. 3. Inv.nrs. 38 t/m 79: jaarverslagen ENWA, 1961-1985. 4. Inv.nrs. 82 en 83: Nieuwjaarsrede Burgemeester, 1960-1971 en 1978-1983. 5. Inv.nrs. 387 t/m 414: jaarrekeningen, 387-414. 6. Jaarverslagen N.V. ENWA 1986 en 1988: bibliotheek gemeente-archief. 7. Inv.nrs. 157 t/m 173: de samenwerking tussen het ENWA en de N.V. Waterleiding Maatschappij Noord-West-Brabant, 1954 en 1963-1978. 8. Inv.nrs. 608 t/m 612: Stadsverwarming, 1977-1982. 9. Inv.nr. 176: dossier inzake de Stuurgroep inzake de toekomstige opzet van de nutsvoorzieningen in Breda, 1985-1986. 10. Brief dd. 1 mei 198 6 van de Directeur van het ENWA aan het College van Burgemeester en Wethouders van Breda uit het inspectiedossier van de Archiefinspecteur van het Gemeente-archief van de gemeente Breda: -1.852.124.235.7 ENWA 1969- .... 11. Inspectiedossier van de Archiefinspecteur van het Gemeente-archief van de gemeente Breda: -1.852.124.235.7 ENWA 1969- .... 12. Inv.nr. 518: dossier inzake het beheer en de bewerking van het oud- en boekhoudkundig archief en de vernietiging van archiefbescheiden van het ENWA, 1964-1986. 13. Inv.nr. 520: dossier inzake de microverfilming van technische tekeningen en aansluitkaarten, 1969-1986. BRONNEN- EN LITERATUURLIJST: 1. H.D. Wessels: "Het Bredase Energie- en Waterbedrijf kan bogen op een 123-jarige historie" in Ambtsberichten II, informatieblad voor het gemeentepersoneel van Breda, (1982) afl.2, blz.12-14. 2. "Breda kreeg 125 jaar geleden pas gaslicht", in: De Stem, 28 september 1983.

  • Hele toegang