Detail

CodeARC0002.1
Periode1499 - 1811
OpenbaarheidOpenbaar
ToegangInventaris van het archief van Schepenbank Breda (Oud-rechterlijk archief), 1499 - 1811
 AENI\PDF_Toegangen\TOEG0002.pdf


  •  Inleiding
    • De 'Voorlopige inventaris van het Oude Rechterlijke Archief der Schepenbank van Breda' werd in 1918 vervaardigd door Mr. J.F.W.A. Smit. Hieronder volgt de originele inleiding van deze inventaris, aangevuld met enkele in de loop der jaren in de inventaris aangebrachte aanvullingen. SAMENSTELLING, COMPETENTIE EN GESCHIEDENIS DER BANK De schepenbank bestaat uit een president, die de "binnen-burgemeester" genoemd wordt en 8 schepenen. Zij worden jaarlijks den 4den Maart (vóór 1590 op Verzworen Maandag) door den heer gecontinueerd of vernieuwd. Vanaf 1637 gebeurde dat op 10 oktober. Maanheer is in crimineele zaken de drossaard, in civiele zaken de schout. Oudtijds werden alle zaken door den secretaris bezorgd, totdat de secretaris Jan van de Corput het ambt ten behoeve zijner beide zonen in het jaar 1560 verdeelde. Zijn oudste zoon Bartholomeus werd alsdan griffier (of binnensecretaris), zijn jongere Niclaes (buiten)secretaris. Nadat de hertog van Alva in het jaar 1569 de stad Breda in arrest of confiscatie had doen nemen, werden beiden in 1570 afgezet, tot Bartholomeus den 4den October 1577 in beide ambten werd hersteld en gecontinueerd tot den 27sten Juni 1581, ten tijde van Haultepenne's Furie. Van toen af schijnt dus de scheiding in stand gebleven te zijn. De attributie der beide ambten bestaat daarin, dat het officie van den secretaris is alle acten van certificatie te expediëeren, terwijl de griffier de overige zaken van rechterlijken aard bezorgt. Er heerschte dikwijls groote naijver tusschen beide ambtenaren, getuigen de resolutie van den Raad van State dd. 22 Nov. 1663 (costuimen van Breda) en verschillende aanwijzingen in het stadsarchief. De schepenbank is competent in alle crimineele zaken omtrent feiten door ingezetenen of vreemdelingen begaan in stad en land van Breda, uitgezonderd wanneer de delinquenten te Roosendaal en Oosterhout, welke zelf hooge justitie bezitten, gevat worden. Deze zaken worden geïnstrueerd door den drossaard van stad en land, die gesteld is over de schouten van het platteland. Alleen de drossaard mag composeeren, behalve gelijk recht der schouten over vuistslag zonder bloed. De drossaard of de schouten leveren de delinquenten aan den schout der stad Breda, die maant (art. 34 seq. der costuimen dd. 1570). Hooger beroep der crimineele vonnissen is niet toegelaten. De schepenbank verloor hare competentie, wat betreft strafbare feiten, waartegen niet enkel geldboete is bedreigd, door de oprichting der Hoge Vierschaar in het jaar 1603. De schepenbank is competent in eersten aanleg in alle civiele zaken, betreffende: 1. goederen en rechten gelegen of gevestigd in de stad Breda en in de daaronder behoorende gehuchten "Teteringen, Molengracht, van de Sandberghen, Haechstrate en Vijfhuysenstrate", hetzij dit ingezetenen of vreemdelingen betreft (art. II en IV der ordonnantie en instructie dd. 1606); 2. goederen en rechten aan hare ingezetenen behoorend, waar ook binnen het land van Breda gelegen of gevestigd (art. II als boven); 3. personeele rechten, waar ook binnen het land van Breda (op haafgoed?) gevestigd, wanneer deze verplichtingen vóór schepenen van Breda ten behoeve van binnen- of buitenpoorters der stad Breda zijn aangegaan (art. 22 der costuimen dd. 1570 en art. 44 der ordonnantie dd. 1606). In dit geval wordt de debiteur door stads-roededragers "ingehaald". De costuimen dd. 1570 zonderen de vrijheid Oosterhout uit, terwijl art. 45 der ordonnantie bovengenoemd in duistere bewoordingen waarschijnlijk onder dit recht van ingebod mede alle personeele rechten begrijpt ten laste van ingezetenen van Terheyden, waar deze verplichtingen ook zijn aangegaan. De schepenbank spreekt in hooger beroep recht op alle vonnissen en ook appointementen, ten definitieve niet reparabel, der Weeskamer en der vonnissen en appointementen van die der Lakenhal, waarvan de binnenburgemeester overdeken, hoofd en maner is. (art. V der ordonnantie en instructie dd. 1606). Van de civiele vonnissen en sententiën interlocutoir, ten definitieve niet reparabel, kan worden geappelleerd op den Raad van Brabant (art. VII als boven). Omtrent de Vestkamer, waarin de secretarissen, oudtijds tevens notaris, en de klerken, die eveneens soms notaris waren en zelfs notariëele acten ter secretarie verleden, zaten, zie men de nadere bijzonderheden in de algemeene inleiding. De schepenbank hield den 10den Juni 1811 feitelijk op te bestaan door de installatie van het tribunal de 1ière instance. OVERBRENGING VAN HET ARCHIEF Toen de Vestkamer in 1717 hare competentie voor wat de 7 banken verloor, werden tevens hare protocollen, de acten dier banken van 1525 af bevattende, aan de respectievelijke secretarieën overgegeven. Deze stukken zijn door mij in het archief der Vestkamer herplaatst, niet alleen op theoretischen grond, maar ook omdat de daarop slaande repertoria samengebonden met die der stad Breda ter Vestkamer zijn achter gebleven. Ter gelegenheid der oprichting der Hooge Vierschaar in het jaar 1803 werden door het gemeentebestuur van Breda aan den griffier van eerstgenoemd college een aantal stukken overgedragen op een inventaris, die mede diende, toen na de opheffing der Hooge Vierschaar hare retroacta aan de rechtbank van 1sten aanleg werden overgeven. Op dezen inventaris komen voor de nummers 112-117, 46-55, 56-69, 333-335, 306-307, 320, 321-332, 255 van den inventaris van 1918. Op dezen inventaris komen bovendien voor 6 registers van crimineele vonnissen, respectievelijk van 1512 - 1550, 1550 - 1576, 1576 - 1587, 1587 - 1603, 1603 - 1616 en 1617 - 1624, eene rol van 's Heeren zaken van 1513 - 1643 en eene massa crimineele processtukken, die thans niet meer aanwezig zijn. Daarentegen is wel aanwezig dictumboek van 's Heerenzaken 1512 - 1520 (nr. 80 inventaris 1918), dat op den inventaris 1803 niet is terug te vinden. Van de overgave van het overige archief door de gemeente Breda aan het tribunal de 1ière instance te Breda, gelijk bij bovengenoemd decreet van 10 Juni 1811 was voorgeschreven, is nimmer iets gekomen. De griffier der arrondissementsrechtbank gaf de onder zijn beheer rustende archieven der schepenbank aan den Rijksarchivaris in het jaar 1882 over (aanwinst 1882, nr, 53). Wellicht heeft ook nummer 2381 hiertoe behoord, dat onder de papieren der nalatenschap Krom gevonden werd (aanwinst 1885 nr.165). Het overige deel, dat ten stadhuize was blijven berusten en door Hingman in den inventaris van het stadsarchief was beschreven, werd in 1887 overgegeven, echter slechts dat deel, dat in dien inventaris uitdrukkelijk als van rechterlijke aard was beschreven (aanwinst 1887 nr. 36). Vele stukken zijn dus nog ten gemeentearchieve van Breda. In het zelfde jaar gaven regenten van het Oude-Mannenhuis te Breda een protocol van vestbrieven der schepenbank over, dat blijkbaar in hun archief verdwaald was (nr. 535, aanwinst 1887 nr. 36). Enkele stukken, afkomstig van den notaris van Eijll, werden in 1898 van den verzamelaar Vorsterman van Oyen verkregen (nrs.1590-1592, aanwinst 1898 nrs. 8-11). In het jaar 1907 werd van den Algemeenen Rijksarchivaris een protocol van den notaris Rietraet overgenomen (nr. 1118, aanwinst 1907 nr. 9). In het jaar 1908 van den notaris-bewaarder der notarieele protocollen van het arrondissement Breda het notarieel archief, voor zover deelen daarvan niet in het stadsarchief waren achtergebleven (aanwinst 1908 nr. 16). In het jaar 1909 worden als aanwinst toegevoegd de nummers 815 en 1017 (aanwinst 1909 nr.18 en 15-17). In het jaar 1910 werden eenige notarieele stukken uit het rechterlijk archief van Zundert gelicht (nrs.1172-1173, aanwinst 1910 nrs. 69 en 70). In het jaar 1913 werd van den Rijksarchivaris in Gelderland nummer 266 verkregen (aanwinst 1913 nr. 49), terwijl een groot getal crimineele dossiers in 1918 aangetroffen werden in het rechterlijk archief van Terheyden. (nrs. 227-255, overbrenging 1918 nr. 11). De notarieele minuten van Johan Hijnsbergen werden in 1917 aangetroffen in het notarieel archief van Oosterhout (R.1713). Door het Rijk overgedragen aan het Gemeentearchief Breda in 1933. Nr. 366a werd in 1921 aangetroffen in de Collectie Kleijn (overbrenging 1921 nr. 47). Nrs. 226a en 303a zijn aanwinst 1922 nr. 23. ORDENING VAN HET ARCHIEF Bij den brand van 23 Juli 1534 schijnen registsers verloren gegaan te zijn. Ook de reductie der stad in het jaar 1625 heeft gapingen in het archief teweeg gebracht. Ter secretarie en ook ter Vestkamer was tot 1575 de Kerststijl gebruikelijk. Ook de registers loopen doorgaans van en tot Kerstmis, soms van en tot Gezworen Maandag of van en tot Lichtmis. Deze laatste eigenaardigheden zijn in den inventaris aangegeven. Sedert 1575 loopen zij van en tot Nieuwjaar. Oudere ordeningen dan de inventarissen Hingman en Reigersman zijn mij onbekend. In het jaar 1916 werd de volgende ordening aangetroffen: 1. het van de rechtbank overgenomen gedeelte, dat contentieus is, in de orde van den inventaris Reigersman; hiertusschen bevonden zich het archief der Hooge Vierschaar en een stuk uit het archief der Hoofd- en Leenbank; 2. eene massa losse ongeordende stukken, eenige strekkende meters beslaande, welke grootendeels de nagelaten papieren van mr. E.W. van Brakel, griffier der Hooge Vierschaar en daarna president der rechtbank van eersten aanleg bleken te zijn en na geordend te zijn tot de collectie Van Brakel zijn gevormd; 3. het van de gemeente overgenomen gedeelte, dat de voluntaire en een deel der contentieuse rechtspraak der schepenbank en het archief der Hoofd- en Leenbank bevatte, opgesteld in de orde van den niet steeds juisten inventaris Hingman. Hier tusschen werden eenige notarieele protocollen en eenige blijkbaar later bijgevoegde papieren, vermoedelijk afkomstig uit de collectie onder 4., aangetroffen. 4. het van den notaris-bewaarder overgenomen gedeelte, zijnde uitsluitend notarieele protocollen en in 1910 - 1911 door Dr. C.F.X. Smits in een inventaris beschreven (gedrukt achter het jaarverslag over 1911). De inventarissen Reigersman en Hingman zijn betrekkelijk onbruikbaar; de inventaris Smits is, afgezien van de gebleken onnauwkeurigheden, geheel onvolledig geworden door de toevoeging der bescheiden van 9 notarissen. Ook zijn hiertoe teruggebracht grossen en dergelijke bescheiden die door Dr. Smits overgebracht waren naar de archieven der banken, waarvan die acten waren uitgegaan. Niettemin is de inventaris Smits in wezen gehandhaafd geworden. Aan het archief zijn nog 29 portefeuilles met crimineele processtukken toegevoegd, die tusschen de rechterlijke bescheiden van Terheyden zijn aangetroffen en daarmede blijkbaar ter griffie zijn vermengd geworden. Concordantiën met de nummering van den inventaris Hingman en den inventaris Reigersman, zijn als bijlage bijgevoegd. Voor de verschillenden bijzonderheden van het voorwoord zijn geraadpleegd de archiefverslagen over 1882 en 1887 en de verzameling Costuymen van Breda. Zie voor verdere bijzonderheden de algemeene inleiding.
  • Hele toegang