Detail

CodeARC0007.5
Periode(1666) 1853 - 1956
OpenbaarheidOpenbaar
ToegangInventaris van het archief van Zeeuwsche deel van het Bisdom Haarlem, (1666) 1853 - 1956


  •  Inleiding
    • VOORWOORD Het huidige territorium van het bisdom Breda is samengesteld uit gebieden die eertijds behoorden tot: - het bisdom Antwerpen: de dekenaten Bergen op Zoom en Breda, krachtens de Apostolische Breve: "Quum illae veteris..." d.d. 22 maart 1803, verheven tot het apostolisch vicariaat van Breda; - het bisdom Gent: het Zeeuwse deel van dit bisdom (Zeeuwsch-Vlaanderen en Vlissingen), krachtens de Apostolische Breve: "Universi Dominici gregis..." d.d. 9 maart 1841, gevoegd bij het apostolisch vicariaat van Breda; - het bisdom Haarlem: het dekenaat Middelburg, krachtens de Apostolische constitutie: "Dioecesium immutationes..." d.d. 16 juli 1955, gevoegd bij het bisdom Breda; - het bisdom 's Hertogenbosch: het dekenaat Geertruidenberg, krachtens de Apostolische constitutie: "Dioecesium immutationes.." d.d. 16 juli 1955, gevoegd bij het bisdom Breda; het gebied van de Biesbosch en het land van Altena krachtens het decreet: "Ad satius consulendum.." d.d. 13 april 1956, gevoegd bij het bisdom Breda. Archiefstukken betreffende deze gebieden, die zich in verschillende bisdomarchieven bevonden, werden mettertijd overgedragen aan het archief van het bisdom Breda. Deze bescheiden werden in het archiefdepot gevoegd bij het fonds gedeponeerde archieven. In 1983 verscheen het eerste deel van inventarissen van deze gedeponeerde archivalia. Het betrof de inventaris van de archivalia betreffende de dekenaten Bergen op Zoom en Breda behorend tot het bisdom Antwerpen, (1420) 1561 - 1802. De tweede inventaris verscheen in 1990. Hierin werden de bescheiden beschreven van het Zeeuwse deel van het bisdom Gent, 1832 - 1841, met een overzicht van archivalia betreffende dit Zeeuwse deel elders berustend, 1561 - 1832. De onderhavige inventaris is de derde in de serie. De in deze inventaris beschreven stukken hebben betrekking op het Zeeuwse deel van het bisdom Haarlem. Het betreft bescheiden die zich in het archief van het bisdom Haarlem bevonden maar ook stukken uit het archief van de deken van Middelburg. In de aanhangsels worden grotendeels die documenten beschreven van vóór 1853 die niet (meer) in het origineel in het archief van het bisdom Breda aanwezig zijn maar in fotocopie. HISTORISCH OVERZICHT VAN HET ZEEUWSCHE DEEL VAN HET BISDOM HAARLEM Het begin van de christianisering van de bewoners van de Zeeuwse eilanden is uiteraard moeilijk aan te geven. Een van de oudste gegevens over het werk van missionarissen vinden we in de geschiedenis van het leven van de H. Willibrord (ca. 658 - 739). We lezen dat de "man Gods" in de "villa Walachrum" een afgodsbeeld vernietigde (1). Deze gebeurtenis is evenwel ongeveer een eeuw na zijn dood opgeschreven maar kan teruggaan op een oude overlevering. Men neemt momenteel aan dat de villa Walacrum een later verdwenen handelscentrum buiten het huidige Domburg was (2). De naam van dit centrum ging over o.a. op het eiland. In dit Walacrum bevond zich een kerkje dat mogelijk door Willibrord gesticht zou kunnen zijn. Over de religie van de Zeeuwen vóór de christianisering weten we zo goed als niets. In 1647 en 1970 werden respectievelijk bij Domburg en bij Colijnsplaat votiefstenen uit de tweede en derde eeuw gevonden van een inheemse godin Nehalennia, een voorspoed- en beschermgodin voor handel en scheepvaart (3). Maar meer is er over de inheemse religie niet bekend. Het spaarzaam bevolkte kustgebied behoorde in het midden van de zevende eeuw tot het koninkrijk van de Friezen. Op het einde van die eeuw werden de kusteilanden en het midden van huidig Nederland definitief veroverd door de Franken. De christianisering werd nu krachtig ingezet. De oudste kerken waren vooralsnog in de kuststreek te zoeken. Op de overige eilanden woonden slechts weinig mensen. De kerken van Oost- en Westkapelle waren de moederkerken van de parochies op Walcheren. Vermoedelijk waren deze kerken oorspronkelijk bij kerken, "kapellen" van de kerk in het oude handelscentrum Walacrum. In de loop van de 10e en 11e eeuw kwamen alle kerken in het bezit van de bisschop van Utrecht, de opvolger van Willibrord. Het eigendom van de kerken werden vervolgens overgedragen aan de Utrechtse kapittelkerken (4). Naast Walcheren waren Schouwen-Duiveland en Beveland de hoofdeilanden van dit gebied van water en land dat tussen 1162 - 1189 voor het eerst "Zelandia" werd genoemd (5). In 1012 beleende keizer Hendrik II het gedeelte wat Zeeland Bewesten Schelde zou gaan heten aan de Vlaamse graaf Boudewijn IV. Het was het gebied met de eilanden Walcheren en Beveland (6). De graaf van Holland was reeds langer beleend met het gebied Beoosten - Schelde: de eilanden Schouwen en Duiveland. In 1296 kwam geheel Zeeland, waartoe ook enkele plaatsen op Voorne en Goeree behoorden, aan de graaf van Holland. Zeeland werd geen apart graafschap maar als bestuursdistrict een burggraafschap. In de oorkonden sprak men van het "graafschap Holland en Zeeland" (7). Onder de invloed van de prediker Tanchelm werden de "maritima loca" van het bisdom Utrecht (Zeeland met de Vier Ambachten van Vlaanderen) na de dood van Bisschop Burchard van 1112 tot 1114 onder de Gregoriaans hervormingsgezinde bisschop van Terwaan in Vlaanderen gebracht. Toen een pausgezinde bisschop in Utrecht werd benoemd, kwamen deze gebieden weer onder de Utrechtse zetel (8). De "Wanderprediger", monnik en priester Tanchelm verzette zich tegen simonie en nicolaïsme. Onbeschaamd en leugenachtig werd hij in die dagen aangeklaagd door het keizersgezinde Utrechtse kapittel (9). Een belangrijke gebeurtenis in de 12e eeuw die zijn invloed zal uitstralen in de volgende eeuwen op kerkelijk en maatschappelijk gebied was de stichting van een convent van norbertijnen te Middelburg in 1127. De bisschop van Utrecht had in dat jaar kanunniken van de St. Michielsabdij te Antwerpen bereid gevonden zich in Middelburg te vestigen om de plaats te gaan innemen van een convent van augustijnen. Het in 1256 tot abdij verheven klooster heeft tot de hervorming grote invloed gehad in Zeeland. De kanunniken hadden het recht om te preken en de sacramenten toe te dienen. Ze bevorderden parochiestichtingen. De abt kreeg van veel parochies het patronaatsrecht. Sommige parochies werden geïncorporeerd bij de abdij. Door schenkingen werd de abdij mettertijd de grootste landbezitter in Zeeland. De "prelaat" behoorde naast vertegenwoordigers van de edelen tot het eerste lid van de Staten van Zeeland (10). Na de grote overstroming van 1134 vonden de eerste grote bedijkingen plaats. Meer mensen kwamen zich op de Zeeuwse eilanden vestigen. Als gevolg van deze bevolkingsexplosie werden er vele parochies gesticht (11). Van grote invloed op deze parochiestichtingen was, zoals gezegd, de abdij van Middelburg. Maar ook de abdij van Duinen in Vlaanderen, de Paulusabdij in Utrecht en de ambachtsheren stichtten kerken. Van deze laatsten waren er verschillenden die hun naam aan de parochie verbonden, bijv. 's Heer Arendskerke, Sinoutskerke, Meliskerke, 's Heer Hendrikskinderenkerke, Gommerskerke, Poppenkerke, Seralaarskerke (12). Door de toename van het aantal parochies, werd rond 1200 het bestaande "decanatus Zelandiae gesplitst in drie dekenaten: Walacria, Suut-Bevelandia en Scaldia waartoe ook enkele eilandjes van de heerlijkheid Voorne behoorden (13). Op het eiland Tholen hoorden de stad Tholen en de parochie Schakerloo (de moederparochie van Tholen) onder het bisdom Luik, dekenaat (Hilvaren)Beek, de rest van de plaatsen op dit eiland vielen onder het dekenaat van Zuid-Beveland (14). Rond 1300 waren er een honderdtal parochies in Zeeland. Na die tijd werden niet veel parochies meer gesticht enkel nog in nieuw bedijkte polders (15). Aan die bedijkingen en inpolderingen hebben vooral de cisterciënzer abdijen van Duinen, Ter Doest en Sint Bernard aan de Schelde een groot aandeel gehad (16). Op het land werden uithoven gesticht en grangia. In de steden verrezen kloosters en begijnhoven. Door de rijkdom van het land en de ambachtsheren was het mogelijk dat in de loop van de 14e en 15e eeuw in de parochiekerken kapittels met kanunniken konden worden opgericht. De kapittelheren waren verplicht de getijden te zingen in de kerk. Kapittelkerken waren er in Middelburg (Westmonster en Noordmonster), Zierikzee, Tholen, Souburg, Veere (ook de slotkapel), Reimerswaal, Nieuwerkerk, Kortgene (korte tijd) en Kapelle (17). Indien er geen mogelijkheden waren om tot de stichting van een kapittel over te gaan, stelde men zoals in Goes in 1442 het Zevengetijdengebed in: het zingen van de getijden op zon- en feestdagen (18). In deze streek van water en land werd niet alleen land op de zee gewonnen maar ook aan het water afgegeven. Zo gingen bij de stormvloeden van 5 november 1530 op "Sint Felix quade saterdach" en in 1532 geheel Noord-Beveland verloren alsmede Sint Philipsland, het westelijk deel van het eiland Borssele en het oostelijk deel van Zuid-Beveland. De stad Reimerswaal kon haar bestaan nog tot 1631 rekken (19). Verschillende ondergelopen polders werden later weer ingedijkt. Wegens de vele handelsbetrekkingen kwam Zeeland al vroeg in aanraking met de reformatie. Enkele kanunniken van de Middelburgse Noordmonsterkerk werden in 1527 vanwege hun overtuiging weggevoerd naar Vilvoorde. De eerste martelaren vielen enkele jaren later: leden van de doperse sekte.Toch heeft de inquisitie het in Zeeland niet druk gehad (20). Het calvinisme, dat in de tweede helft van de 16e eeuw in de Nederlanden ingang vond, kreeg hier wel aanhang. Binnen de katholieke kerk kwam een tegenbeweging op gang die streefde naar behoud van het katholieke leven en hervorming waar dat nodig was. Op het concilie van Trente (1545 - 1563) werd dit streven naar behoud en hervorming vastgelegd in decreten, leerstukken en wetten. Het grote bisdom Utrecht was te uitgestrekt om slagvaardig die noodzakelijke hervormingen door te voeren. De leiding van staat en kerk dacht dat invoering van nieuwe bisdommen een tegendruk zou kunnen bieden aan de opkomende reformatie maar ook een doelmatig middel zou bieden om de veranderingen door te voeren. Op verzoek van koning Philips II ging paus Paulus IV er toe over om in de Nederlanden nieuwe bisdommen in te stellen. In de bulle: "Super Universas.." d.d. 12 mei 1559 werd de oprichting van deze bisdommen bekend gemaakt. Een van de nieuwe bisdommen was het bisdom Middelburg dat geheel Zeeland zou gaan omvatten alsmede enkele plaatsen op Goeree en Overflakkee (21). In oppervlakte het kleinste bisdom van de Noordelijke Nederlanden. In de bulle van 11 maart 1561 werden de grenzen omschreven en de inkomsten vastgelegd. Bijna 200 parochies werden in het pauselijk schrijven opgenoemd. In het bisdom lagen tien steden (22). De norbertijnenabdij van Middelburg werd bij het nieuwe bisdom geïncorporeerd. De nieuwe bisschop werd tevens tot abt van de abdij aangesteld. Zo werden mede zijn inkomsten geregeld (23). De parochiekerk van St. Pieter (Noordmonster) werd verheven tot kathedrale kerk. Tot bisschop werd benoemd Nicolaus de Castro (van der Burgt, van der Borch) (24). Hij was in Leuven geboren waar hij ook theologie had gestudeerd. Op het ogenblik van zijn benoeming was hij kanunnik van het kapittel van St. Marie te Utrecht en inquisiteur. De witheren van de O.L. Vrouwe abdij maakten geen bezwaren dat de bisschop de plaats in ging nemen van hun in 1558 overleden abt. De magistraat van Middelburg die moeilijkheden duchtte bij de komst van een bisschop, kon door de landvoogdes worden gerustgesteld (25). Op 26 december 1561 werd de Castro te Mechelen tot bisschop geconsacreerd. Enkele dagen later hield hij zijn plechtige intocht in zijn residentiestad.Tot vicaris generaal benoemde de bisschop Johannes van Strijen, pastoor van Veere en deken van het kapittel aldaar tevens ook pastoor van Koudekerke (één portio) (26). Met voortvarendheid zette de Castro zich aan het werk om de hervorming van de kerk volgens de Trentse decreten door te voeren. Evenals de Gentse bisschop Jansenius met betrekking tot het voormalig dekenaat van de Vier Ambachten, ondervond de Middelburgse bisschop wat het Zeeuwse gebied betreft, moeilijkheden met de vroegere aartsdiaken over dit gebied, de domproost van Utrecht. De Geheime Raad bevestigde de domproost in de meeste van zijn rechten, wat de nieuwe bisschop niet weinig hinderde in zijn werk (27). Een tijdgenoot noemde de bisschop echter "in omnia mediocriter" (in alles middelmatig) (28). Toch ijverde de bisschop om een diocesane synode bijeente roepen in november 1566 in Middelburg. Tijdens de voorbereiding op deze synode brak in augustus de beeldenstorm uit. De eerste kerk in Zeeland die het slachtoffer werd van deze vernieling was de eigen abdijkerk. Alle plaatsen op Walcheren werden bij de beeldenstorm betrokken. Aan Schouwen-Duiveland, Zuid-Beveland en Tholen is die eerste beeldenstorm vrijwel ongemerkt voorbij gegaan (29). Bij de nadering van Alva staken vele nieuwgezinden over naar Engeland. Onder hen bevond zich ook de pastoor van Veere en tevens deken van het kapittel aldaar, Johannes van Miggrode, die aanhanger was geworden van het calvinisme (30). Overigens zijn slechts weinig priesters in Zeeland overgegaan naar de reformatie (31). Bisschop de Castro diende ondertussen overal het sacrament van het vormsel toe. In zijn pogingen om een eigen diocesaan seminarie te stichten slaagde hij niet (32). Vlissingen en Veere waren in 1572 in de strijd tegen de wettige heer, de koning van Spanje, overgegaan naar de zijde van de prins van Oranje. Middelburg probeerde nog even stand te houden maar moest zich na een tweejarig beleg op 21 februari 1574 overgeven. De magistraat had de bisschop nog de raad gegeven om zich in veiligheid te begeven, maar hij weigerde. Hij stierf tijdens het beleg op 16 mei 1573 (33). De geestelijkheid kreeg na de overgave vrije aftocht. Alle priesters en kloosterlingen (een honderdtal) verlieten de stad (34). Johan van Strijen vertrok naar Breda. Door Philips II werd hij benoemd tot opvolger van de Castro. De benoeming werd in 1576 bekrachtigd door paus Gregorius XIII (35). Eerst in 1581 werd hij gewijd tot bisschop van Middelburg. Hij zou zijn bisschopsstad echter nooit meer terugzien. De tweede bisschop van Middelburg stierf te Leuven in 1594. De norbertijnen van de Middelburgse abdij vertrokken op 22 februari naar de St. Michielsabdij te Antwerpen met medenemen van een gedeelte van het archief. Later werden deze archiefstukken overgebracht naar de abdij van Park bij Leuven waar ze verloren zijn gegaan. De religieuzen kwamen terecht in de genoemde abdijen van St. Michiel en Park en in verschillende parochies in Brabant en Vlaanderen (36). Ondertussen was ook Zierikzee en Schouwen-Duiveland op 8 augustus 1572 overgegaan naar de prins. De openbare uitoefening van de katholieke religie werd verboden. Dit werd herhaald nadat na een korte bezetting de Spaanse troepen in november 1576 defenitief Zierikzee moesten verlaten. Na de pacificatie van Gent in 1576 werd Willem van Oranje weer hersteld in zijn stadhouderschap over Holland en Zeeland. De steden die nog buiten zijn gezag stonden, zouden na een door de prins gegeven "satisfactie" zich onder de stadhouder scharen. De stad Goes en het platteland van Zuid-Beveland waren tot nu toe trouw geweest aan de koning en de katholieke religie. Bij de satisfactie van Goes van 22 maart 1577 werd dan ook gesteld dat de stad en het eiland: "gebleven syn bij de exercitie van de Catholicke Roomsche Religie". Er werd daarom bedongen dat de uitoefening van de katholieke godsdienst zou mogen worden voortgezet. De prins zegde toe in bescherming te zullen nemen: "alle kercken, Godshuysen ende geestelycke plaetsen der voorseyde stede ende eylande met allen geestelicken persoonen van de voorseyde religie die daar jegenwoordich syn ende noch sullen willen commen met allen heuren goederen ende gevolch". Andersdenkenden moeten blijven wonen: "sonder inden conscientie ondersocht ofte ter cause van dien geinquireerd te werden" (37). De satisfactie-overeenkomst van Tholen van 17 april 1577 bevatte ongeveer dezelde tekst (38). Ondanks de door de prins beloofde protectie, kwam er van de uitvoering van de satisfactie inzake de uitoefening van de katholieke religie niets terecht. Terwijl op 30 september 1578 afgevaardigden van de gereformeerde gemeente op het stadhuis van Goes aan het onderhandelen waren over de overname van de aan hen toegestane kapel van het kruisbroedersklooster, brak in de Maria Magdalenakerk een verlate beeldenstorm uit. De gebeurtenissen volgden snel op elkaar. Enkele dagen later vroegen enige predikanten uit Vlissingen en Veere de magistraat van Goes om de Maria Magdalenakerk over te dragen aan de gereformeerden daar deze kerk na de beeldenstorm toch ongeschikt was geworden voor de katholieke eredienst. Na aanvankelijke aarzeling werd het toegestaan. Zondag na de zuivering van de kerk (8 oktober 1578) werd de eerste predikatie gehouden door dominee Gerobulus uit Vlissingen in de Goese kerk die sindsdien in handen van de gereformeerden is gebleven. Vanuit de Staten van Zeeland en de Gecomitteerde Raden van Zeeland is de reformatie in Goes en het Land van Goes ter hand genomen gestimuleerd door de classis van Walcheren. Binnen een maand na de "alteratie" hadden de Gecomitteerde Raden de nodige predikanten aangeschreven om hen naar Goes en Zuid-Beveland te beroepen. Het werd hier een opgelegde reformatie. In april 1579 waren er slechts 21 of 22 deelnemers aan het H. Avondmaal in Goes (39). De katholieke geestelijken konden kiezen tussen vertrek of zich laten uitkopen. Minstens 13 priesters kregen alimentatie en verbleven in het geheim op Zuid-Beveland. Maar langzamerhand stierf de clerus van de oude bedeling uit (40). Op het eind van 1579 waren er nog drie priesters op Tholen. De katholieken hier kerkten voortaan in Halsteren en later in Lepelstraat (41). Op 15 april 1576 was in Zeeland de openbare uitoefening van de katholieke religie verboden (42). Op 8 februari 1583 werd ook de geheime uitoefening verboden (43). Tal van edelen en honderden gewone katholieken vluchtten naar Brabant en Vlaanderen. Sommige rijke katholieken weken uit naar Holland waar de plakkaten minder streng werden toegepast. Nergens was de vlucht van katholieken naar elders zo groot als in Zeeland. Slechts "kleine luyden", wat pachtende boeren op hofsteden waarvan de eigenaar een katholiek uit de Zuidelijke Nederlanden was, bleven over. Protestanten uit het Zuiden namen de plaats in van de gevluchte katholieken (44). Toch noopten deze uittocht de Staten van Zeeland tot enige oogluiking ten opzichte van de plakkaten. Ondanks de strenge verordeningen bleven met name in Zuid-Beveland katholieken vooralsnog op hoge posten (45). De Zuid-Bevelandse regenten waren niet van plan om krachtig tegen de roomsen op te treden. Dat er ondanks alle verbod toch nog katholieken aanwezig waren, is te lezen in de Acta van de Zeeuwse synodes en classes waar herhaaldelijk werd geklaagd over de "Pauselycke Superstitiën". De Staten van Zeeland matigden de klachten van de predikanten maar voelden zich niettemin genoodzaakt de verordeningen tegen de katholieken te herhalen (46). Langzaam maar zeker werd Zeeland een missiegebied. Slechts heel moeizaam kwam de missie hier op gang. Na de dood van de Utrechtse aartsbisschop Schenk van Toutenburg in 1580, was de hiërarchie van het aartsbisdom Utrecht vernietigd. In 1585 werd in Keulen de nuntiatuur "pro Germania inferiore" gesticht en begon de "Missio in partibus Belgii ab haereticis occupatis" - de 'Missio Batava" of "Hollandse Zending". Aan de Utrechtse vicaris generaal Sasbout Vosmeer, werden volmachten verleend om het gebied te besturen (47). Al eerder in 1585 had bisschop van Strijen aan Vosmeer volmacht verleend om in zijn naam het bisdom Middelburg te leiden (48). Maar van een directe invloed van Vosmeer kon geen sprake zijn. Hij beschikte nauwelijks over priesters. Missionarissen konden slechts tersluiks in vermomming de Zeeuwse plaatsen bezoeken. Ze kregen onderdak bij verschillende families.Vanuit Hulst, dat tot 1645 in Spaanse handen was, werd Zuid-Beveland doorkruist door paters minderbroeders recollecten die vanouds hier een termijngebied hadden (49). Verschillende katholieken reisden naar Brugge of Antwerpen om hun kinderen daar het vormsel te doen ontvangen (50). Jezuïeten missionarissen stichtten in het begin van de 17e eeuw staties te Middelburg (1604) en te Zierikzee (1619). Rond 1620 werd het aantal katholieken in Middelburg op ongeveer 150 geschat. Voor Zierikzee gold hetzelfde aantal evenals voor de verschillende dorpen op Schouwen-Duiveland. In Vlissingen waren er nauwelijks twee katholieke families (51). Ook in Goes waren aanvankelijk bij tijd en wijle jezuïeten werkzaam. In 1615 werd de statie aldaar opgericht door een seculiere priester. Rond 1635 waren en ongeveer 3000 communicanten in Goes en het land van Goes (52). Vanuit Goes werd ook het platteland bediend. De priester uit Goes trok aanvankelijk van hoeve naar hoeve om de mis te celebreren. Rond 1655 werd een scheiding ingevoerd tussen de stadsstatie en de landstatie (53). Dat de Spaanse soevereinen, de aartshertogen, die in Zeeland geen enkele macht meer hadden, toch een aanspraak meenden te hebben op het bisdom en wellicht hoop hadden op herstel van de katholieke religie, moge blijken uit hun voorstel tot benoeming van een nieuwe bisschop van Middelburg na de dood van Jan van Strijen: de deken van het kapittel van de St. Bavo te Gent, Charles Philippe de Rodoan van Berlinghem (54). Deze bisschop had totaal geen contact met zijn bisdom. In 1603 werd hij aangesteld tot bisschop van Brugge. Het bisdom Middelburg bestond niet meer. De Zeeuwse staties waren, zoals gezegd, onderdeel geworden van de Hollandse zending waarvan het hoofd, de apostolisch vicaris, in de regel bekleed was met de bisschoppelijke waardigheid. De hele missie stond onder de leiding van de in 1622 opgerichte Congregatio de Propaganda Fide in Rome. De Zeeuwse staties kwamen mettertijd als dekenaat Zeeland onder het aartspriesterschap van Holland en Zeeland (en West-Friesland). Johannes van Neercassel was de eerste apostolisch vicaris die Zeeland (in 1664) heeft bezocht. Hij bleef drie weken en diende hier het vormsel toe. In Zierikzee werd hij echter niet binnengelaten (55). In zijn verslag aan de Propaganda Fide, noteerde hij dat er in het voormalig bisdom Middelburg vier priesters werkzaam waren: twee in Goes, een in Middelburg en een in Zierikzee. In de visitatieverslagen van de apostolisch vicarissen komen verschillende malen de klachten terug over de moeilijke positie van de katholieken in Zeeland. Zoals elders in de republiek kon ook hier bijv.in Goes door een jaarlijks geldbedrag aan de baljuw te schenken, de katholieke godsdienstoefeningen ongestoord gehouden worden (56). Toch was er van grote tolerantie onder de bevolking nog geen sprake. In 1697 werden de schuilkerkjes te Ovezande en Kapelle in boerenhoeven gevestigd, geplunderd en geruïneerd (57). De vieringen werden in het land van Goes voortaan in verschillende boerderijen gehouden (58). Beroering veroorzaakte in het "wonderjaar "1734 in Goes en omgeving het gerucht dat op 24 juni, St. Jansdag, een dag die dat jaar samenviel met Sacramenstdag, katholieken met hulptroepen uit Brabant en Vlaanderen de macht zouden grijpen. De paniek breidde zich ook uit tot Holland en Friesland. De katholieke boeren werden ontwapend. De kerk in Goes werd een tijd gesloten en Brabantse en Vlaamse seizoenarbeiders werden Zeeland uitgejaagd. Het geheel liep met een sisser af (59). In de loop van de achttiende eeuw werd de situatie voor de katholieken steeds beter zodat de Goese pastoor pater F. Claus (pastoor van 1739 - 1768) kon schrijven: "(de Roomsgezinden) ziende de geruste vrijheid van Godsdienst, die zij nu genieten..." (60). Pijnlijk voor Goes en het land van Goes, was de onenigheid die soms optrad tussen de landspastoor en de stadspastoor. Verschil van karakter was veelal de oorzaak maar ook datgene wat in die dagen de Noord-Nederlandse kerk beroerde: het jansenisme waar enkele priesters in Goes aanhangers van waren (61). De verdeeldheid binnen de kerk leidde er toe dat de Hollandse Zending onder een zekere curatele werd gesteld. Nadat zonder toestemming van de H. Stoel in 1723 een eigen bisschop van Utrecht was gewijd en zo de katholieke kerk der Oud Bisschoppelijke Clerery was geschapen, werd de Noord-Nederlandse kerk vanaf 1727 rechtstreeks bestuurd door de (inter)nuntius in Brussel, later Den Haag. Op verzoek van het kerkbestuur ondersteund door de magistraat van Goes, werd in 1739 de pater recollect Franciscus Claus geboren te Antwerpen door de nuntius benoemd tot pastoor van Goes (62). Merkwaardig is dat hier een Zuid-Nederlandse regulier kon worden benoemd terwijl elders, vooral in de gereraliteitslanden, krachtens de religieplakkaten van 1730 (29 juli) en 1731 (12 maart), de veelal Zuid-Nederlandse regulieren vervangen moesten worden door in de republiek geboren seculiere priesters. Pater Claus heeft op het einde van zijn leven een geschiedenis van het katholicisme in Zuid-Beveland na de reformatie samengesteld waarvan naast een exemplaar in het parochiearchief van Goes ook een origineel handschrift zich in dit gedeelte van het bisdomarchief bevindt (inventarisnr. 38). In de tweede helft van de 18e eeuw waren er twee seculieren in Middelburg werkzaam voor Walcheren, één minderbroeder recollect en één seculier in Goes en het land van Goes en twee jezuïeten in Zierikzee voor de stad en het eiland. Na de opheffing van de orde in 1773 bleven de jezuïeten in Zierikzee. De laatste pater stierf in 1781. De statie werd door seculieren overgenomen (63). Men krijgt de indruk dat het aantal katholieken voornamelijk door immigratie groeide. Zo werd in Vlissingen het kleine aantal katholieken vergroot door de vestiging van katholieke Duinkerker ex-kapers (64). Pogingen om in Vlissingen evenwel een kerk te stichten, strandden door agitatie van gereformeerden. Eerst na de stichting van de Bataafse republiek kon hier een bedehuis worden gebouwd (65). De nationale vergadering van de nieuwe Bataafse republiek had zich in augustus 1796 uitgesproken voor scheiding van kerk en staat. Hierdoor kwam een einde aan de positie van de gereformeerde (later Nederlands hervormde) kerk. Het was nu voor de katholieken mogelijk met meer vrijheid staties en kerken op te richten. Van dat recht is in die beginjaren gebruik gemaakt. Naast de genoemde stichting van een kerk in Vlissingen, werd in 1795 in Tholen een statie opgericht en een kerk gebouwd. Ook in Veere kwam er een kerkje evenals in 1797 in 's Heerenhoek, de eerste kerk op het platteland van Zuid-Beveland. In 1801 werd Kwadendamme een zelfstandige statie. Korte tijd van 1802 tot 1816 was er een kerkje in Kapelle bediend vanuit Goes (66). Naast het besluit tot gelijkstelling van alle gezindten had de nationale vergadering in 1798 bepaald dat de kerkgebouwen zouden moeten overgaan naar die gezindten die 3/4 van de bevolking uitmaakte (67). Dit heeft in Zeeland uiteraard niet geleid tot restitutie van kerken zoals in Noord-Brabant daar de meerderheid van de bevolking op de eilanden gereformeerd was. Bij de volkstelling van 1809 was slechts 11% van de bewoners katholiek (68). Pogingen in Ovezande ondernomen om de kerk in bezit te krijgen liepen op niets uit hoewel de bevolking voor 2/3 katholiek was. Wel werden in Middelburg de kapel van het voormalige St. Barbaragasthuis (1798) en in Goes de kapel van het St. Agnetengasthuis aan de katholieken overgedragen (1809) (69). Bij het tractaat van Fontainebleau van 11 november 1807 werd Vlissingen met een deel van Oost- en West Souburg door het koninkrijk Holland "afgestaan" aan het Franse keizerrijk (70). Als gevolg van deze afstand moest de statie onderhorig worden gemaakt aan een bisdom gelegen in het Franse rijk. In 1808 werd door de pauselijke gezant bij de keizer te Parijs de overdracht geregeld van de statie Vlissingen van de Hollandse Zending naar het bisdom Gent. De statie werd verheven tot parochie (cure) van de eerste klas (71). Toen later in 1841 het Zeeuwse deel van het bisdom Gent (Zeeuwsch-Vlaanderen en Vlissingen) bij het apostolisch vicariaat van Breda werd gevoegd, kwam Vlissingen onder dit vicariaat. De enclavepositie van deze parochie duurde tot december 1853 toen Vlissingen bij het bisdom Haarlem werd gevoegd waartoe de Zeeuwse eilanden toen behoorden (72). Tijdens de korte periode dat het departement van de Monden van de Schelde deel uitmaakte van het Franse keizerrijk, moest het dekenaat Zeeland bij het bisdom Gent worden gevoegd. Later is deze beslissing weer ingetrokken (73). Het dekenaat Zeeland was volgens een lijst van eind 1813 van de hand van J.J.Cramer, aartspriester van Holland en Zeeland, samengesteld uit de volgende staties: - Middelburg; - Veere; -Zierikzee; -Goes; -'s Heerenhoek; -Kwadendamme; -Tholen; -Vossemeer; -Rhoon; -Oude-Tonge; -Sommelsdijk. De laatste drie plaatsen liggen op Goeree-Overflakkee (74). In de eerste helft van de 19e eeuw werden staties opgericht te Heinkenszand (1818) en Oud-Vossemeer (1841) afgescheiden van Nieuw-Vossemeer. Het kerkje te Kapelle, gebouwd in 1802, werd in 1839 wegens schulden weer afgebroken (inv. 683). Het feit dat er in een plaats een kerk was gebouwd, kon een bijdrage leveren aan de groei van het aantal katholieken. Zo was in 1809, ruim tien jaar na de bouw van de kerk, het aantal katholieken in 's Heerenhoek 46%. In 1960 bedroeg dit aantal 96% (75). In 1840 bedroeg het aantal katholieken op de Zeeuwse eilanden 9.294 (76). Dertien priesters waren in 1846 in dit gebied werkzaam in negen staties (77). Nadat pogingen eerder in de eeuw waren mislukt, werd op 4 maart 1853 door paus Pius IX door middel van de apostolische brief "Ex qua die.." in Nederland de bisschoppelijke hiërarchie heropgericht. Het dekenaat Zeeland werd gevoegd bij het nieuwe bisdom Haarlem onder de naam dekenaat Middelburg (78). Na de heroprichting van de bisdommen pleitte de eerste bisschop van Haarlem, mgr. Van Vree, ervoor de grenzen van de bisdommen te laten samenvallen met de provinciegrenzen. Hij deed het voorstel om de Zeeuwse eilanden te voegen bij het bisdom Breda. Hij voegde er zelfs een historisch argument aan toe, dat namelijk Breda dan zou passen in het "herstel" in casu van het oude bisdom Middelburg (79). Het voorstel werd verworpen. Wel kwam er een kleine correctie: Vlissingen werd afgestaan aan Haarlem en Nieuw-Vossemeer werd toegewezen aan Breda (80). Nu de hiërarchie was hersteld, kon worden overgegaan tot de kanonieke oprichting van parochies (in deze inventaris staat bij elke parochie aangegeven wanneer deze is opgericht). Ook werden de algemene reglementen voor parochiale kerk- en armbesturen en instellingen van weldadigheid ingevoerd (81). Verdere regelingen op diocesaan niveau werden gepromulgeerd in de eerste diocesane synode die in 1867 werd gehouden. Op bescheiden schaal werd er binnen de Zeeuwse parochies gewerkt aan de uitbreiding van het parochiële leven. Ter stimulering van het geloofsleven van de parochianen werden naast de bestaande, nieuwe godsdienstige verenigingen en broederschappen opgericht zoals: het Veertigurengebed, de broederschap van de Eeuwigdurende aanbidding, de aartsbroederschap van de H. Familie, het apostolaat des gebeds. Ook de broederschap van de processie naar Kevelaer en later van de Stille Omgang van Amsterdam enz. Op sociaal en charitatief kregen de parochies afdelingen van stand- en vakorganisaties. Voor het lenigen van de directe nood werden de verenigingen van St. Vincentius en St. Elisabeth opgericht (82). Vrijwel direct na de heroprichting van de hiërarchie, werd begonnen met de stichting van katholieke scholen. Aan verschillende zustercongregaties in Nederland werd gevraagd om onderwijzeressen te zenden naar de kleine parochiescholen. Met de meisjeslagere scholen waren meestal ook naai- of breischolen verbonden. Zo kwamen zusters van Roosendaal in Middelburg en Vlissingen, zusters van Etten in Goes en Vlissingen, zusters Ursulinnen in Kwadendamme. In sommige plaatsen hadden de zusters naast een onderwijstaak ook de zorg voor verpleging. Broedercongregaties hebben zich hier vóór 1956 niet gevestigd. De jongensscholen werden geleid door katholieke onderwijzers. In latere jaren verdwenen de zusters en werden de lagere scholen gemengde scholen voor jongens en meisjes samen. Eerst in 1950 kwam er een katholieke middelbare school: het St. Willibrordcollege, een H.B.S., in het begin geleid door paters van de H.H. Harten met aanvankelijk een jezuïet als directeur (83). Tot 1920 was het bijzonder onderwijs niet gesubsidieerd. Om zeker te zijn van het voortbestaan van de katholieke school te 's Heerenhoek, stichtte deken Tomas in 1869 een fonds dat tevens een waarborg zou bieden voor de opleiding "van waardige priesters en solide R.K. onderwijzers en onderwijzeressen" (Tomasfonds) (84). Een fonds met een ambitieus doel. In verschillende parochies werden ten behoeve van de jeugd patronaatsverenigingen opgericht. De Middelburgse vereniging formuleerde in 1909 als doel: "Jongelingen na de Eerste Communie te versterken in de beginselen van de R.K. kerk" (85). In de patronaatsgebouwen bestemd voor jongens en meisjes werd het accent gelegd op onderlinge contacten, gezelligheid en educatie. Ter stimulering van politieke en sociale actie werden in het begin van de twintigste eeuw "propagandaclubs" opgericht in de parochies Goes, Middelburg, Vlissingen en Zierikzee (86). Een onmisbaar middel tot opbouw van de katholieke zuil was een eigen katholieke krant. In een provincie waar, behalve in Oost Zeeuwsch-Vlaanderen, de katholieken in de minderheid waren, was een eigen dagblad uitgesloten. In 1879 kwam de eerste katholieke krant van de drukpers, het driemaal in de week verschijnend blad "Zelandia", aanvankelijk gedrukt te Vlissingen later te Hulst (87). In 1905 verscheen een tweede krant te Goes uitgegeven de "Nieuwe Zeeuwsche Courant, katholiek orgaan voor de Zeeuwsche eilanden" (88). Pogingen in 1920 ondernomen om beide kranten te fuseren en zo te komen tot één katholiek dagblad voor Zeeland, strandde mede door de onwil van Zelandia (89). Vanaf dat jaar richtte Zelandia zich uitsluitend tot Zeeuwsch-Vlaanderen (90). De Nieuwe Zeeuwsche courant leidde een kwijnend bestaan. In 1945 deelde de deken van Middelburg mede dat het katholiek dagblad "De Stem", opvolger van het "Dagblad voor Noord-Brabant en Zeeland", voortaan het nieuwe katholieke dagblad voor heel Zeeland zou worden (91). Naast de zorg voor katholiek onderwijs en een eigen pers, werd het lot aangetrokken van wezen, zieken en verplegingbehoeftigen, vanouds een van de taken van de kerk. In 1813 was er in Vlissingen een eigen weeshuis gesticht. In 1875 werden de zusters francicanessen van Salzkotten belast met de zorg voor de wezen. In een gedeelte van het weeshuis werden ook zieken verpleegd. In 1913 werd het St. Josephziekenhuis in gebruik genomen. Dezelfde congregatie nam in 1877 in Zierikzee de taak op zich om te zorgen voor zieken en oudelieden naast het onderwijs aan kinderen. Ook hier kreeg de verpleeginrichting later de functie van ziekenhuis. In Goes ontstond eenzelfde ontwikkeling. Hier waren zusters van Carolus Borromeus uit Maastricht werkzaam in de wijk-, gezins- en ziekenverpleging. In 1927 werd het St. Johannaziekenhuis geopend (92). Door de relatieve groei van de bevolking en vestiging van katholieken, was het nodig dat er in het land van Goes enkele parochies werden gesticht. In 1868 werd de parochie Hansweert opgericht. Door de pastoor van Goes werden bedelbrieven gestuurd naar Belgische grondbezitters die in dit deel van Zuid-Beveland veel land bezaten. Door hun geldelijke steun kon in 1871 - 1873 een kerk worden gebouwd (93). In 1894 werd de parochie Yerseke opgericht. Paters capucijnen openden in 1904 in Rilland een rectoraatskerk behorend onder de parochie Hansweert. De laatste parochiestichting was in 1928 te Noord-Kraayert later Lewedorp genoemd. Ten behoeve van het toenemend toerisme werd in de vijftiger jaren in Haamstede een kerkgelegenheid gebouwd (94). Naast leed en geestelijk onheil, veroorzaakte de tweede wereldoorlog ook materiële schade. In mei 1940 brandde de kerk van Middelburg af. De kerk van Hansweert werd getroffen en verschillende kerkelijke gebouwen en scholen liepen beschadigingen op. Bij de watersnood van 1953 bleef de schade beperkt. Op aandrang van de H. Stoel kwam honderd jaar na de heroprichting van de bisdommen een discussie op gang over de noodzaak tot een nieuwe verdeling van de bisdommen. Het bisdom Haarlem was gezien het aantal katholieken een van de grootste diocesen van de wereldkerk (95). Het Kaski (katholiek-sociaal-kerkelijk instituut) werd opdracht gegeven gedachten over een eventuele herindeling op papier te zetten ten behoeve van het episcopaat. Begin 1954 verscheen van de hand van prof. G. Zeegers, directeur generaal van het Kaski, een rapport: "Het vraagstuk van de diocesane indeling der Nederlandse kerkprovincie" (96). Ofschoon in eerste aanleg het rapport uitging van de wenselijkheid om de kerkelijke indeling te laten samenvallen met de burgerlijke, werd deze herindeling voor Zeeland ontraden. Een samenvoeging van de Zeeuwse eilanden bij het bisdom Breda waartoe het zuidelijk gedeelte van de provincie reeds vanaf 1841 (vicariaat Breda) behoorde, werd om sociale, culturele en pastorale redenen niet juist geacht. Voor de zielzorg op de Zeeuwse eilanden, die een zielzorg is voor een diaspora bevolking, zou de Haarlemse clerus beter geschikt zijn dan de Brabantse. De priesters uit het bisdom Haarlem waren grotendeels zelf afkomstig uit gemengd-godsdienstig gebied terwijl hun Bredase collega's voor een zeer groot deel de socio-culturele kenmerken droegen van een homogeen godsdienstige bevolking (97). De H.Stoel ging echter uit van andere criteria nl. de wenselijkheid de grenzen van de bisdommen te laten samenvallen met de burgerlijke grenzen. Het bisdom Haarlem zou voortaan alleen het grondgebied van de provincie Noord-Holland omvatten. Het nieuwe bisdom Rotterdam het territorium van Zuid-Holland en de provincie Zeeland zou in haar geheel gaan behoren tot het bisdom Breda. De definitieve beslissing werd vastgelegd in de apostolische constitutie "Dioecesium immutationes.." van paus Pius XII d.d.16 juli 1955. "Van het Haarlems diocees scheiden wij het gebied af, dat ongeveer de hele provincie Zeeland omvat..." (98). Volgens de kerkelijke statistiek van 1954 bedroeg het aantal katholieken in het dekenaat Middelburg 23.150, dat was ongeveer 13% van de bevolking. Het dekenaat was een diasporakerk met een vrij sterke concentratie katholieken in de westelijke helft van Zuid-Beveland en in de stedelijke centra van Vlissingen en Middelburg. Daarbuiten was het aantal katholieken zeer klein (99). Afgezien van een protestbrief van leken daartoe aangezet door enkele priesters, schikte men zich in Zeeland zonder meer in deze nieuwe indeling (100). Dat was ongeveer honderd jaar tevoren wel anders toen bijvoorbeeld alle mannelijke leden van de parochie Zierikzee zich in een verzoekschrift tot de bisschop van Haarlem richtten om bij Haarlem te mogen blijven omdat men bij gerucht had gehoord dat het dekenaat Middelburg bij het bisdom Breda zou worden gevoegd (101). Sinds 2 februari 1956, toen de nieuwe regeling in genoemde constitutie voorzien, rechtskracht kreeg, behoort nu de hele provincie Zeeland tot het bisdom Breda (102). DE ARCHIVALIA Na 1956 werden door de archivaris van het bisdom Haarlem stukken betreffende het Zeeuwse deel gedeponeerd in het archief van het bisdom Breda. Niet alleen die bescheiden uit het Haarlemse bisdomarchief uit de periode 1853 tot 1956 werden hierbij overgebracht. Ook stukken uit het archief van de aartspriesters van Holland en Zeeland en uit het archief van de vice-superior van de Hollandse Zending voor zover betrekking hebbend op Zeeland werden meegezonden. Wat verder nog in het Haarlemse archief aanwezig was werd eveneens overgebracht. Dat was een verzameling aangelegd door pastoor J.J. van der Horst (+1892) die van 1857 tot 1861 rector te Veere was. Deze priester had blijkbaar bij zijn aanstelling te Veere van de bisschop de opdracht gekregen om gegevens te verzamelen over de kerkelijke geschiedenis van Walcheren. Daartoe bezocht hij regelmatig het rijksarchief te Middelburg en de stadsarchieven van Veere en Middelburg. Hij werd door de "provinciale archivaris zeer beleefd, behulpzaam en vrijgevig" behandeld". "Wel meer dan twintig duizend schrifturen" had hij in handen gehad (103). Zijn aantekeningen stuurde hij op naar het bisdom. Hij voegde daarbij ook stukken die hij over Zeeland had verzameld (104). Studies n.a.v. zijn onderzoek publiceerde hij in het maandblad De katholiek en in de Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem (105). In 1961 zijn de bescheiden van het archief van de deken van Middelburg naar het bisdomarchief overgebracht. Deze stukken bevonden zich in de pastorieën van Goes en 's Heerenhoek. Onder deze documenten waren ook archivalia gevoegd betreffende de landstatie of parochie 's Heerenhoek. Ze werden gevoegd bij de stukken betreffende 's Heerenhoek uit het Haarlemse archief. Door de toenmalige archivaris van het Bredase bisdom werd van deze gedeponeerde archivalia een plaatsingslijst samengesteld (106). In 1979 werden de archivalia betreffende Zeeland die uit het archief van de aartspriesters van Holland en Zeeland en van de vice-superior van de Hollandse Zending waren gelicht, overgedragen aan het rijksarchief te Utrecht t.b.v. de inventarisatie van de archieven van de aartspriesters van Holland en Zeeland. De stukken werden na de inventarisatie weer gevoegd bij het archief van de aartspriesters waar ze oorspronkelijk thuis hoorden. Dit archief bevindt zich thans in het rijksarchief in Noord-Holland te Haarlem (107). Ten behoeve van het archief van het bisdom Breda werden van al de overgedragen bescheiden door het rijksarchief in Utrecht fotocopieën gemaakt (108). VERANTWOORDING VAN DE INVENTARISATIE Het eerste deel van deze inventaris beschrijft de stukken die zich bevonden in het archief van de bisschop van Haarlem. Eerst de stukken die het hele dekenaat betreffen daarna de stukken betreffende de parochies. Bij deze laatste stukken werden documenten toegevoegd die van elders kwamen. Zo werd in 1984 door de parochie van Vogelenzang het handschrift van de Goese pastoor Claus aan het bisdomarchief overgedragen. Het werd gevoegd bij de stukken betreffende de parochie Goes (109). Het was niet mogelijk de stukken uit het parochiearchief van de landsparochie die bij de stukken betreffende 's Heerenhoek waren gevoegd uit elkaar te halen. Ze zijn beschreven bij de stukken betreffende 's Heerenhoek (110). Tijdens de inventarisatie bleek dat niet alle stukken van vóór 1853 in 1979 aan het rijksarchief in Utrecht waren overgebracht. Het betreft hier verdwaalde stukken betreffende de parochies. Ze zijn beschreven bij de parochies onder: "Stukken van vóór 1853". Evenals bij de twee eerdere inventarissen van de gedeponeerde archieven, werden bij de beschrijving van de stukken betreffende de parochies de rubrieken aangehouden zoals die zijn samengesteld in het schema voor de ordening van parochiearchieven, zij het in vernieuwde versie (111). Ook werd voorafgaand aan de beschrijving van de bescheiden bij iedere parochie een kort kerkhistorisch overzicht gegeven waarbij niet naar volledigheid is gestreefd. De bronnen van deze gegevens zijn te vinden in de verschillende werken en artikelen vermeld in de literatuurlijst (112). In het tweede deel van deze inventaris zijn de stukken van het archief van de deken van Middelburg beschreven. Ook hier zijn weer bescheiden van vóór 1853. In het derde deel wordt de verzameling van J.J. van der Horst beschreven. Het vierde deel handelt voornamelijk over de inventarisatie van de eerste drie delen van de inventaris. In de aanhangsels zijn de niet originele stukken opgenomen. In aanhangsel I die stukken die door het archief van het bisdom Haarlem naar het Bredase depot zijn overgebracht en later in Utrecht terecht kwamen ter inventarisatie van het archief van de aartspriesters. De nummers die voorzien zijn van een asterisk (*), zijn in fotocopie aanwezig. De beschrijving van de stukken is overgenomen uit de inventaris van de archieven van de aartspriesters (113). Enkele fotocopieën zijn in 1991 overgedragen door het archief van het bisdom Haarlem en gevoegd bij de stukken betreffende Vlissingen (inv. * 78). In de eerste inventaris van gedeponeerde archivalia zijn de stukken beschreven vanaf de oprichting van de nieuwe bisdommen in 1559. De stukken zijn in het origineel aanwezig in het archief van het bisdom Breda. Ook in de tweede inventaris betreffende het Zeeuwse deel van het bisdom Gent, is uitgegaan van 1559. Verwezen werd naar de inventarissen en de depots waarin de stukken zich bevinden. Ook in deze inventaris willen we verwijzen naar stukken vanaf 1559. Het is ondoenlijk de beschrijvingen over te nemen uit de inventaris die van de stukken van 1559 tot 1727 die zich bevinden in het archief van de Oud Katholieke kerk (inventaris Bruggeman). Een poging om toch een bruikbare inventaris te bieden van deze stukken is te vinden in aanhangsel II no.83. Ook hier werden fotocopieën van stukken uit dat archief opgenomen (* 84 - * 86). Een namenlijst van hen die vanaf 1559 leiding hebben gegeven aan de kerk van de Zeeuwse eilanden sluit het geheel af. De namen van de patroonheiligen van de parochies en historische gegevens betreffende kerken, kloosters en instellingen zijn te vinden in de volledige inventaris van het Zeeuwsche deel van het Bisdom Haarlem, inv.nr. 911. NOTEN 1. De vita S. Willibrordi Trajectensis Episcopi, in: Patrologiae cursus completus. Red. J.P. Migne Tomus CI. Opera omnia B. Flacci Albini seu Alcuini. Tomus II, Paris 1851, p. 702; 2. E. Z. Walcheren (nederzetting); Dekker, p.; 3. E.Z. Nehalennia. Deae Nehaleniae. Gids bij de tentoonstelling Nehalennia de Zeeuwsche godin. Middelburg 1971, p. 9-59; 4. Dekker, p. 323, 324; 5. Koch I, p. 371; 6. Dekker, p. 53, 61; E.Z. Geschiedenis; 7. E.Z. Geschiedenis; 8. Dekker, p. 331; 9. De Smet, p. 234; 10. E.Z. Abdij van Middelburg; 11. E.Z. Kerkfiliatie; 12. Post, p. 103, 104; 13. Muller, p. 73 v.v.; 14. Bannenberg, p. 412, 417; 15. Dekker, p. 356; 16. Dekker, p. 137, 138, 140, 201; 17. E.Z. Kapittelkerk; 18. E.Z. Goes; 19. E.Z. Stormvloeden, Noord-Beveland, Reimerwaal; 20. E.Z., Inquisitie, reformatie; 21. Brom, R.G.P., 52, p. 69 v.v.; 22. Idem, p. 88 v.v.; 23. Dierickx, p. 74, 98; 24. Ovder de Castro: N.N.B.W. III, p. 208 v.v.; E.Z. de Castro; 25. Dierickx, p. 136-137; 26. Over van Strijen: N.N.B.W. VI 1264; E.Z. Johannes van Strijen; 27. Brand, Inv. Gedep. arch. II, p. 6; E.Z. Bisdom; Rogier I, p. 308; 28. Punt, p. 14, Morillon plaatsvervanger van de aartsbisschop van Mechelen Granvelle; 29. E.Z. Beeldenstorm; 30. E.Z. Johannes van Miggrode; 31. Hulsbergen, De opgelegde reformatie, p. 46; 32. Van Heel, p. 394; 33. Rogier I, p. 311; 34. Roof, De Rooms-Katholieke Zeeuwen, p. 203; 35. Brom, R.G.P. 52, p. 147; 36. Hoevenaars, 220 v.v.; 37. Inv.nr. 817; 38. Inv.nr. 818; 39. Hulsbergen, De opgelegde reformatie, p. 46 v.v.; 40. Roof, Van beeldenstorm, p. 16; Roof, De Rooms-Katholieke Zeeuwen, p. 209; 41. V.d. Loos, De geestelijke rechtsmacht, p. 348; Roger II, p. 427; Brand, Inv. I, p. 41, 43; 42. Groot Placaetboeck II, f. 2135; 43. Groot Placaetboeck I, f. 349; 44. Claus, inv.nr. 38, p. 2; V.v. Loos, Uit het kerkelijk leven, p. 4 v.v.; De Smit, p. 86; Knuttel, p. 28; 45. Brand, Monnik in opspraak, p. 120; 46. Spoorman, p. 329; V.d. Loos, Kerkgesch. Zuid-Beveland, p. 163 v.v. Plakkaten werden uitgevaardigd in: 1583, 1594, 1609, 1622, 1636, 1641, 1642, 1644, 1654; Rogier II, p. 512 v.v.; 47. Katholieke encyclopaedie: Hollandsche Zending; 48. Aanhangsel II van deze inventaris: (*) 86; 49. Claus, inv.nr. 38, p. 83; 50. V.d. Loos, Kerkgeschiedenis Zuid-Beveland, p. 166; 51. Hoeck, De Jezuïetenstaties, p. 351 v.v.; 52. G. Brom, Vier missieverslagen, in: A.A.U., 18 (1890), p. 15; 53. Claus, inv.nr. 38, p. 4 v.v.; 54. Rogier I, 313; II, 6, 421; 55. Brom, Neercassels bestuur, A.A.U., 18 (1890), p. 217; Van Hoeck, De Jezuïetenstaties, p. 373; 56. De Klerk, V.; 57. Claus, inv.nr. 38, hfst. 5; 58. Claus, inv.nr. 38, hfst. 7; 59. Claus, inv.nr. 38, hfst. 10 en 11; Frijhoff, p. 177 v.v.; 60. Claus, inv.nr. 38, hfst. 1; 61. Claus, inv.nr. 38, hfst. 8 en 9; De Klerk, VI; 62. Arch. Minderbroeders Francisc. Utrecht: Collectio monumentorum missionis V.17 nr. 31, V.23 nr. 47; Polman, R.G.P. 103, p. 380; 63. Hoeck, Schets, p. 106; De Jezuïtenstaties, p. 377; 64. Rogier II, p. 426; 65. Schutijser, p. 74 v.v.; 66. Tholen: V. d. Loos, Tholen na de hervorming, p. 422; Veere: inv. 474; 's Heerenhoek: V.d. Loos, Kerkgeschiedenis, p. 226 v.v.; Kadendamme: idem, p. 242 v.v.; Kapelle, inv. 683; 67. E.Z., Kerkelijke geschiedenis; 68. De Kok, L.A., Nederland op de breuklijn Rome-Reformatie, Assen 1964, p. 139; 69. E.Z., Kerkelijke geschiedenis. Feestgids bij het Gouden Priesterfeest van pastoor J. Brüggeman, Middelburg z.j., p. 7; 70. Van Empel / PietersII, p. 530; 71. Brand, Inv. Ged. Arch. II, inv. (*) 24, blz. 67; 72. Inv.nr. 512; Aanhangsel I (*) 78; 73. Handboekje R.K. Eeredienst, I (1847), p. 18, keizerlijk decreet 15 mei 1810; 74. B.G.B.H. 43 (1925), p. 458; 75. Harten, p. 71 v.v.; 76. Handboekje R.K. Eeredienst I (1847), p. 5; 77. Handboekje R.K. Eeredienst I (1847), p. 27; 78. Albers II Bijlage XV, p. 46; Handboekje R.K. Eeredienst, 8 (1854), p. 125 v.v.; 79. Commissaris, p. 32; 80. Handboekje R.K. Eeredienst, 9 (1855), p. 3, 4; 81. Kerkbestuur: Handboekje R.K. Eeredienst, 9 (1855), p. 9, Acta en Statuta, p. 155 v.v.; Armbestuur en instell. van weldadigheid: Handboekje 10 (1856), p. 46 v.v., Acta en Statuta, p. 108 v.v.; 82. Zie in deze inventaris bij de parochies evenals ook voor de scholen; 83. Inv.nr. 99; 84. Inv.nrs. 191-200; 85. Inv.nr. 343; 86. Inv.nrs. 78, 350, 561, 657; 87. Inv.nrs. 33, 774; 88. Inv.nr. 34; 89. Inv.nr. 775; 90. G.A. Hulst, blad Zeelandia; 91. Inv.nr. 776. De Stem werd (wordt) uitgegeven in Breda; 92. Antonisse, passim; Schutijser, p. 115 v.v. Vlissingen; 93. Van Schijndel, p. 1 v.v.; 94. Inv.nr. 642, na 1956 kwamer er meer toeristenkerkjes in Zeeland; 95. Voets, p. 327; 96. A.B.B. I, doos 2; 97. Idem, p. 48; 98. Analecta Bredana I (1956), p. 8 v.v.; 99. Analecta I (1956), p. 13; 100. Voets, 330; 101. Inv.nr. 618; 102. Analecta I (1956), p. 42; 103. Inv.nr. 812; 104. Inv.nrs. 817-822; 105. Zie de literatuurlijst; 106. Inv.nr. 823; 107. Idem en inleiding op de inventaris van de aartspriesters, Leeuwenberg, p. 13 v.v. Het Bisdomarchief is bij het rijksarchief in Noord-Holland in bewaring gegeven; 108. Zie Aanhangsel I van deze inventaris; 109. Inv.nr. 38, correspondentie inv.nr. 823; 110. Inv.nrs. 135, 142, 144, 165, 179; 111. W. Brand, Richtlijnen voor het beheer van parochie-archieven in het bisdom van Breda, Breda 1991; 112. Blz. 2 v.v. van deze inventaris. 113. Zie: Leeuwenberg. BRONNEN EN LITERATUUR BIJ DE INLEIDING Afkortingen: - A.A.U.: Archief voor de geschiedenis van het aartsbisdom Utrecht; - A.B.B.: Archief van het bisdom Breda; - A.G.K.K.N.: Archief voor de geschiedenis van de katholieke kerk in Nederland; - A.H.Z.: Archieven van de aartspriesters van de Hollandse Zending (zie: Leeuwenberg); - B.G.B.H.: Bijdragen voor de geschiedenis van het bisdom Haarlem; - H.B.: Sedert 1934 (51e jrg.) Haarlems(ch)e Bijdragen; - E.Z.: Encyclopedie van Zeeland; - J.Z.N.B.: Historisch Jaarboek voor Zuid- en Noord Beveland; - N.N.B.W.: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek; - R.A.M.: Rijksarchief te Middelburg: - R.G.P.: Rijks Geschiedkundige Publicatieën; - Z.T.: Zeeuws Tijdschrift. (De onuitgegeven bronnen zijn in de noten verantwoord). Gedrukte bronnen: - Acta et Statuta primae Synodi Dioecesanae Harlemensis, Haarlem (1867); - Brom, G. en Hensen, A.H.L., Romeinsche Bronnen voor den Kerkelijken Toestand der Nederlanden in de 16e eeuw, in: R.G.P. 52 (1922); - Cornelissen, J.D.A,. Romeins(ch)e Bronnen voor de(n) Kerkelijke(n) Toestand der Nederlanden onder de apostolisch vicarissen 1592 - 1727,deel I (1592 - 1651) in: R.G.P. 72 (1932); - Post, R.R., idem, deel II (1651 - 1686) in: R.G.P. 84 (1941); - Polman, P., idem, deel III (1686 - 1705) in: R.G.P. 94 (1952); - Polman, P., idem, deel IV (1706 - 1727) in: R.G.P. 97 (1955); - Polman, P., Romeinse Bescheiden voor de geschiedenis der R.K. kerk in Nederland (1727 - 1853) in: R.G.P. 103 (1959); - Grijpink, P.M., Register op de parochieën, altaren, vicarieën en de bedienaars zoals die voorkomen in de Middeleeuwsche rekeningen van de Officiaal des Aartsdiakens van den Utrechtschen Dom, deel I: Quatuor Officia Flandriae, Wallacria, Scaldia, Zuid Bevelandia, Amsterdam 1914; - Groot Placaetboeck, 9 dln., 's Gravenhage / Amsterdam 1651 - 1786; - Koch, A.C.F. en Kruisheer, J.G., Oorkondenboek van Holland en Zeeland tot 1299, 3 dln., Den Haag / Assen Maastricht 1970, 1986, 1992. Literatuur: - Albers, P., Geschiedenis van het herstel der Hiërarchie in de Nederlanden, 2 dln, Nijmegen 1904; - Antonisse, R., Uit overwegingen van barmhartigheid en humaniteit, ziekenhuiszorg op de Bevelanden en Schouwen-Duiveland, Goes 1987; - Barten, J., De affaire Griffinus, in: A.G.K.K.N. 11e jrg (1969), p.257-275; - Barth, A.J., Van Driel, L., De Klerk, F.H., Katholiek Beveland van 1600 - 1738, Kroniek van Claus. Gemeentearchief Goes. Publikatie van de archiefdienst no.22, Goes 1990; - Bannenberg,G., Frenken, A., Hens,H., De oude dekenaten van Cuyk, Woensel en Hilvarenbeek in de 15e en 16e eeuw, registers van het aartsdiakonaat Kempenland, 2dln. en suppl., Nijmegen 1968/1970; - Bergh, van den, J.P.A.J. (1), Katholiek Zierikzee in 700 jaar, z.p. 1935; - Bergh, van den, J.P.A.J. (2), De augustijnerstatie te Zierikzee, in: H.B. 53 (1936), p. 101-110; - Bergh, van den, J.P.A.J., De geschiedenis van onze kerk, in: St. Willibrordusklok, R.K. Parochieblad voor Schouwen-Duiveland, 2 jrg., no. 45, 14 oct. 1938; - Boo, de, A., Kerkhoeven op Zuid-Beveland 1690 - 1797, z.p. 1964; - Brand, W., Monnik in opspraak...Onenigheid en competentiestrijd tussen de classis van Zuid-Beveland, de Staten van Zeeland en de magistraat van Goes naar aanleiding van het aanhouden van een franciscaner monnik in 1636, in: J.Z.N.B., 1975, p. 120-136; - Brand, W., Inventaris van de archieven der Hervormde gemeente Goes, in: Kerkelijke archieven, archiefdienst Ned. Herv. Kerk, deel 10, Den Haag 1978, p. 45-105; - Brand, W.J.P.M., Inventaris van gedeponeerde archivalia betreffende de dekenaten Bergen op Zoom en Breda behorend onder het bisdom Antwerpen (1420) 1561 - 1802. Archief Bisdom Breda. Ged. Arch. no. I, Breda 1983; - Brand, W.J.P.M., Inventaris van gedeponeerde archivalia betreffende het Zeeuwse Deel van het Bisdom Gent, 1832 - 1841. Met overzicht van archivalia van het Zeeuwse Deel van het Bisdom Gent elders berustend 1561 - 1832. Archief Bisdom Breda. Ged. Arch. no. II, Breda 1990; - Brom, G., Vier missieverslagen van 1635 tot 1645 door Rovenius te Rome ingediend, in: A.A.U. 18 (1890), p. 1-57; - Bruin de, M.P., Walcheren in benauwdheid 1560 - 1574, in: Z.T. 23 (1973) 3, p. 14-19; - Bruins, J., Een kerk en veertig huizen. Ovezande, een Bevelandse gemeenschap, z.p. 1989; - Bruggeman, J., Inventaris van de archieven bij het metropolitaan kapittel van Utrecht van de Roomsch katholieke kerk der Oud-bisschoppelijke clerezie, 's-Gravenhage 1928; - Bulletin Stichting oude Zeeuwse kerken, 1979..; - Claus, Fr., o.m., recol., Pastorarus Goesanus (zie inv.nr. 38); - Commissaris, Aug., Het nieuwe bisdom Breda. Historische lotgevallen van de delen waaruit het is samengesteld, in: Analecta Bredana I, 1956, p. 18-32; - Dekker, C., Zuid-Beveland. De historische geografie en de instellingen van een Zeeuws eiland in de middeleeuwen, Assen 1971; - Dierickx, M., De oprichting der nieuwe bisschoppen in de Nederlanden onder Filips II 1559 - 1570, Antwerpen/Utrecht 1950; - Dijk van, F., Korte geschiedenis van de Grote of Maria Magdalenakerk, kerkorgel en carillon te Goes, z.p., z.j. (na 1970); - Empel van, M. en Pieters, H., Zeeland door de eeuwen heen, 2 dln., Arnhem/Vlissingen 1974 (herdruk); - encyclopedie van Zeeland, 3 dln., Uitg. Kon. Zeeuwsch Genootschap der wetenschappen, 1982, 1984; - Fagel, P., O.L. Vrouw ter sneeuw, 1, De Grote Kerk te Veere, in: Z.T. 25 (1975), p. 137-145; idem (2), in: Z.T. 25 (1975), p. 173-179; - Fruin, R., Brief van Ghislain Scrijvers, griffier van het hof van Utrecht, aan Roeland de Pottere, pensionaris van prelaat en edelen van Zeeland, in: B.G.K.K.N. 25 (1900), p. 419-42; - Fruin, R., Geschiedenis der Staatsinstellingen in Nederland tot den val der Republiek, 's-Gravenhage 1922; - Fruin, R., De provincie Zeeland en hare rechterlijke indeeling vóór 1795, Middelburg 1933; - Frijhoff, W., De paniek van juni 1734, in: A.G.K.K.N., 19 (1977), p. 170-233; - Haas de, D., Yerseke, in: B.G.B.H. 25 (1900), p. 215-220; - Handboekje voor de zaken der Roomsch Katholijke Eeredienst, 's-Gravenhage 1847 - 1879; - Harten, J.D.H., De katholisering van 's Heerenhoek op Zuid-Beveland in de eerste helft van de 19e eeuw, in: J.N.Z.B. 1985, p. 71-91; - Heel van, Dalm, Archivalia aangaande Nicolaas de Castro bisschop van Middelburg, in: H.B. 53 (1936), p. 392-410; - Heeringen van, R.M.. (red.), Vroeg Middeleeuwse ringwalburgen in Zeeland, Goed/Amersfoort 1995; - Heussen van, H.F., Historia Episcopatuum Foederati Belgii...; Historia seu notitia episcopatus Middelburgensis, Tomus II, Antverpiae 1733; - Hoeck van, F., Schtes van de geschiedenis der Jezuïeten in Nederland, Nijmegen 1940; - Hoeck van, F., De Jezuïetenstaties in Zeeland 1604 - 1773, in: H.B. 60 (1948), p. 349-388; - Hoevenaars, Fr. W., Bijdragen tot de geschiedenis der premonstratenzer abdij van O.L. Vrouw te Middelburg, in: B.G.B.H. 22 (1892), p. 210-236; - Hollestelle, A., Geschiedkundige beschrijving van Tholen en omstreken, Middelburg 1897; - Horst van der, J.J., De hervorming op Walcheren, in: De Katholiek 52 (1867), p. 683-713; De Katholiek 53 (1868), p. 231-257; - Horst van der, J.J., De Katholieken op Zuid-Beveland in 1654, in: B.G.H.B. 2 (1874), p. 272-275; - Horst van der, J.J., De kerken en parochies op Walcheren, in: B.G.H.B. 6 (1878), p. 436-460; B.G.H.B. 7 (1879), p. 391-427; B.G.B.H. 8 (1880), p. 134-151; - Horst van der, J.J., Kerkelijk Veere, in: B.G.H.B. 25 (1900), p. 424-452; - Hullu de, J., De pastoors op het platteland van na de reformatie tot omstreeks 1700 en de getalsterkte, in: B.G.H.B. 35 (1913), P. 319-321; - Hulsbergen, S.J.M., De opgelegde reformatie in Zuid-Beveland in de 16e eeuw, in: Z.T. 31 (1981), p. 44-52; - Hulsbergen, S.J.M., De satisfactie van Tholen en de religie, in: Z.T. 29 (1979), p. 7-13; - Janssens, H., De premonstratenzers en hun abdij te Middelburg (12e tot 16e eeuw), in: Rond de kerk in Zeeland, Delft 1991, p. 17-30; - Jong de, J.D., De bedienaars van de parochies op Walcheren tot de hervorming, eerste opzet, 1984, Breda 1992; - Juten, G.C.A., Nieuw-Vossemeer, in: H.B. 57 (1939), p. 446-454; - Kleijntjens, J., Gevluchte Engelsche nonnen in het klooster Leliendaal op Schouwen 1559 - 1561, in: B.G.B.H. 46 (1930), p. 49-61; - Kleijntjens, J., Geestelijke arbeid der paters Franciscanen in de Hollandsche Missie in de jaren 1776, 1777, 1778, in: H.B. 56 (1938), p. 446-450; - Kleijntjens, J., De Jezuïeten in de Hollandse Missie, in: H.B. 63 (1953), p. 255-299; - Klerk de, F.H., Inventaris van de archieven van de parochie van de H. Maria Magdalena te Goes, (1607) 1674 - 1970, Goes 1983; - Knuttel, W.P.C., De toestand der Nederlandsche katholieken ten tijde der Republiek, 's-Gravenhage 1892; - Kok, H.J., Inventaris van de kerkpatrocinia in het Zeeuwse deel van het middeleeuwse bisdom Utrecht, in: Archief, mededelingen van het Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen 1972/73, p. 151-233; - Kools, R., en Zuurdeeg, J., De katholieke parochie van O.L. Vrouw Hemelvaart te Tholen, Tholen 1990; - Koning de, C.P.G., Anderhalve eeuw parchieleven rond de Willibrorduskerk (Oud-Vosmeer), z.p. 1991; - Kösters, F.J.M., 90 Jaar Heilige Annakerk te Yerseke en Wemeldinge, z.p. 1983; - Lampen, W., Uit de oudste geschiedenis van Walcheren, in: B.G.B.H. 39 (1922), P. 18-33; - Leeuwenberg, H.L.Ph., en Geloven van, A.M.A., Inventaris van de archieven van de aartspriesters van de Hollandse Zending 1727 - 1853 (1867), Rijksarchief Utrecht 1982, inventaris 16; - Lepoeter, G.J., Kerkpatrocinia op de middeleeuwse eilanden Zuid- en Noord-Beveland, Wolphaartsdijk, Borsele en Baarland, in: J.N.Z.B. 1992, p. 71-101; - Loos van der, J.C., Missieverslag van den aartspriester Gerving 1842, in: B.G.B.H. 40 (1921), p. 370-437; - Loos van der, J.C., Een missieverslag van den aartspriester Ten Hulscher in 1807, in: B.G.B.H. 41 (1923), p. 256-309; - Loos van der, J.C., Een priesterlijst van de aartspriester Cramer 18 december 1813, in: B.G.B.H. 43 (1925), p. 449-460; - Loos van der, J.C., De geestelijke rechtsmacht over Nieuw-Vossemeer, in: B.G.B.H. 47 (1931), p. 345-360; - Loos van der, J.C., Zierikzee, honderd jaar kerkgeschiedenis, in: H.B. 51 (1934), p. 413-422; - Loos van der, J.C., Kerkgeschiedenis van Zuid-Beveland, in: H.B. 52 (1936), p. 161-294; - Loos van der, J.C., Tholen na de hervorming, in: H.B. 55 (1938), p. 421-467; - Loos van der, J.C., Uit het kerkelijk leven van Zuid-Beveland, in: H.B. 59 (1941), p. 1-26; - Mulder, A., Retroacta van den Burgerlijken Stand in Zeeland, 's-Gravenhage 1925; - Muller, S., Geschiedkundige atlas van Nederland. De kerkelijke indeeling omstreeks 1550 tevens kloosterkaart I, Bisdom Utrecht, 's-Gravenhage 1921; - Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek, 10 dln, Leiden 1911-1913; - Polman, P., Katholiek Nederland in de Achttiende eeuw, 3 dln., Hilversum 1968..; - Post, R.R., Eigenkerken en bisschoppelijk gezag in het diocees Utrecht tot de XIIIe eeuw, Bijdragen van het instituut voor Middeleeuwsche geschiedenis der Rijksuniversiteit te Utrecht, Utrecht 1928; - Punt, W., De introductie van Nicolaas de Castro als bisschop-abt van Middelburg, in: Z.T. 34 (1984), p. 8-14; - Roof, J.M., Beveland van beeldenstorm tot schuilkerk, in: Katholiek Handboek voor Goes e.o., Goes 1966; - Roof, J.M., De Rooms-katholieke Zeeuwen in het laatste kwart van de Zestiende eeuw, in: De nationale Synode te Middelburg in 1581. Calvinisme in opbouw in de Noordelijke en Zuidelijke Nederlanden. Uitg. Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen, Middelburg 1981, p. 202-221; - Rogier, L.J., Geschiedenis van het katholicisme in Noord-Nederland in de 16e en 17e eeuw, 2 dln., Amsterdam 1947; - Schot, J., De vroegere doopsgezinde gemeente van Zierikzee, in: Z.T. 20 (1970), p. 145-146; - Schutijser, A.J., De geschiedenis van de Rooms Katholieke parochie van Vlissingen, Zaltbommel 1980; - Schijndel van, A., Hansweert, in: B.G.B.H. 39 (1920), p. 1-17; - Smet de, J., De monnik Tanchelm en de Utrechtse bisschopszetel, in: Scrinium Lovaniense. Historische opstellen Etienne van Cauwenberg, Leuven 1961, p. 211 v.v.; - Smit de, A., Rondom de hervorming op Zuid-Beveland, in: Z.T. 12 (1962), p. 80-87; - Smit de, A., Hervormde migratie op Zuid-Beveland, in: Z.t. 17 (1967), p. 219-220; - Spoorman, H.L., Predikantenklacht over den voortgang der Katholieke Godsdienst te 's-Hertogenbosch, Middelburg en in de omstreken van Liefkenshoek in 1681, in: B.G.B.H. 3 (1875), p. 326-332; - Uil, H., De nieuwe kerk te Zierikzee, Zierikzee 1988; - Veltenaar, C., De geschiedenis van Tholen, Middelburg 1943; - Verseput, Godsdienstige beroerten op Schouwen-Duiveland in 1566 - 1567, in: Z.T. 15 (1965), p. 279-282; - Voets, B., Bewaar het toevertrouwde pand. Het verhaal van het bisdom Haarlem, Hilversum 1981; - Weiler, A.G., Willibrords missie. Christendom en cultuur in de zevende en achtste eeuw, Hilversum 1989; - Zeeuws Tijdschrift: Mededelingen van het Koninklijk Zeeuwsch genootschap der Wetenschappen, 1950 - 1991. NAMENLIJST A. VAN DE BISSCHOPPEN VAN MIDDELBURG 1. Nicolaus de Castro (Nicolaas van der Burcht), 1561 - 1573; 2. Johannes van Strijen, 1576 - 1594; 3. Charles Philippe de Rodoan de Berlinghem, 1600 - 1603 (+1616). B. VAN DE APOSTOLISCH VICARISSEN 1. Sasbout Vosmeer, (1584), 1592 - 1614; 2. Philippus Rovenius, 1614 - 1651; 3. Jacobus de la Torre, 1651 - 1661; 4. Zacharias Metz, coadjutor van De la Torre, 1656 - 1661; 5. Balduinus Catz, 1662 - 1663; 6. Johannes van Neercassel, 1663 - 1686; 7. Petrus Codde, 1688 - 1702; 8. Theodorus de Cock, 1702 - 1705; 9. Gerardus Potcamp, 1705; 10. Adam Daemen,1707-1717. 11. Johannes van Bijlevelt, 1717 - 1727. C. VAN DE SUPERIORES,VANAF 1795 VICE-SUPERIORES VAN DE HOLLANDSE ZENDING 1. Giuseppe Spinelli, internuntius, vanaf 1725 nuntius te Brussel, 1727 - 1731; 2. Vincenzo Montalto, administrator ad interim, 1731 - 1732; 3. Silvio Valenti Gonzaga, 1732 - 1736; 4. Francesco Goddart, administrator ad interim, 1736 - 1737; 5. Luca Melchiore Tempi, 1737 - 1743; 6. Pietro Paulo Testa, administrator ad interim, 1744; 7. Ignazio Crivelli, 1744 - 1754; 8. Carlo Molinari, 1754 - 1763; 9. Bartolomeo Soffredini, administrator, 1763; 10. Tomasso Maria Ghilini, 1763 - 1775; 11. Giovanni Antonio Maggiora, administrator ad interim, 1775 - 1776; 12. Ignazio Busca, 1776 - 1785; 13. Michele Causati, administrator ad interim, 1785 - 1786; 14. Antonio Felice Zondadari, 1786 - 1790; 15. Cesare Brancadoro, 1792 - 1795; 16. Luigi Ciamberlani, auditeur en vice-superior, 1795 - 1828; 17. Francesco Capaccini, internuntius te 's-Gravenhage, 1829 - 1831; 18. Antonio Antonucci, 1831 - 1841; 19. Francesco Capaccini, 1841; 20. Innocenzo Ferrieri, 1841 - 1847; 21. Johannes Zwijsen, intemuntius ad interim, 1847 - 1848; 22. Carlo Belgrado, 1848 - 1853. D. VAN DE BISSCHOPPEN VAN HAARLEM 1. Franciscus Jacobus van Vree, 1853 - 1861; 2. Gerardus Petrus Wilmer, 1861 - 1877; 3. Petrus Matthias Snickers, 1877 - 1883; 4. Caspar Josephus Martinus Bottemanne, 1883 - 1903; 5. Augustinus Josephus Callier, 1903 - 1928; 6. Johannes Dominicus Josephus Aengenent, 1928 - 1935; 7. Johannes Petrus Huibers, 1935 - 1956 (1966). E. VAN DE AARTSPRIESTERS VAN HOLLAND, ZEELAND EN WEST-FRIESLAND 1. Johannes van den Steen, 1727 - 1746; 2. Adrianus van der Valk, 1746 - 1755; 3. Johannes Baptista van Elsacker, 1755 - 1762; 4. Aymericus van de Capelle, 1763 - 1786; 5. Johannes Franken, coadjutor van Van de Capelle, 1782 - 1785; 6. Antonius Meijlink, coadjutor van Franken in 1785; 1785 - 1787; 7. Hermanus Ten Hulscher, 1787 - 1811; 8. Jacobus Cramer, 1811 - 1824; 9. Johannes van Banning, coadjutor van Cramer, 1819 - 1824; 1824 - 1832; 10. Antonio Antonucci, 1831 - 1834; 11. Bemardus van Gerving, 1834 - 1842; (Johannes van Gent ad interim, 1842 - 1843); 12. Petrus Kervel, 1843 - 1846; 13. Everardus van der Haagen, 1846 - 1853. F. VAN DE DEKENS VAN ZEELAND EN MIDDELBURG (voor zover bekend). Tot 1853 genoemd dekenaat Zeeland, daarna dekenaat Middelburg tot 1970 1. Johannes Theodoras Vermeer, pastoor van Middelburg, 1783 - 1791; 2. Henricus Johannes van Boxselt, pastoor van Middelburg, 1791 - 1796; 3. J. van Ommere, pastoor van Middelburg, 1796 - 1801; 4. B.H. van Kokkelink, pastoor van Middelburg, 1801 - 1810; 5. Johannes Thomas Steinbach, pastoor van Middelburg, 1810 - 1813; 6. S.M. Kinart, pastoor van Middelburg, 1813 - 1817; 7. Wilhelmus Verlaat, pastoor van Middelburg, 1817 - 1822; 8. Johannes de Zwager, pastoor van 's Heerenhoek, tot 1841; 9. Arnoldus Tomas, pastoor van's Heerenhoek, 1841 - 1871; 10. Jacobus Eversteyn, pastoor van Goes, 1871 - 1897; 11. Jacobus Baede, pastoor van Goes, 1897 - 1921; 12. Paulus van der Aa, pastoor van Vlissingen, 1922 - 1934; 13. Leonardus Dolle, pastoor van Goes, 1934 - 1940; 14. Reint Marinus Nieveen van Dijkum, pastoor van Goes, 1940 - 1958. In 1956 overgang naar het bisdom Breda; 15. Cornelis Holtkamp, pastoor van Goes, 1958 - 1967; 16. Andreas van Alphen, pastoor van Heinkenszand, 1967 - 1970.
  • Hele toegang